Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:238
Zaaknummer
21-635/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt door een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op procedureel onjuiste wijze in te dienen. Zij heeft vervolgens nagelaten om klager (tijdig) over die fout en de gevolgen daarvan te informeren. Waarschuwing. Overige klachtonderdelen over behandeling door juridisch medewerker en interne klachtenbehandeling ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 december 2021 in de zaak21-635/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klagergemachtigde: mr. B.D.W. Martens
over:
verweerstergemachtigde: mr. P.E. Epping
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 25 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2 Op 23 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/54 edg/gh van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij waren klager en mr. H. Sytema (waarnemend voor mr. Martens), alsmede verweerster en haar gemachtigde aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 36.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Bij beschikking van 20 juli 2015 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-vrouw uitgesproken. Klager en zijn ex-vrouw zijn vervolgens in een geschil verwikkeld geraakt over de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Tot die gemeenschap behoorden onder meer de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) en een pand (hierna: het pand). 2.3 Op 16 juni 2017 heeft de ex-vrouw van klager bij de rechtbank Rotterdam tegen klager een bodemprocedure aanhangig gemaakt en verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gevorderd. In deze procedure heeft de ex-vrouw van klager onder meer gevorderd om klager te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning en het pand en om de woning uiterlijk op de dag van de levering te ontruimen. In deze procedure heeft klager het standpunt ingenomen dat hij wenst dat de woning aan hem wordt toebedeeld.2.4 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 30 mei 2018 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering tot medewerking aan de verkoop en levering toegewezen, in die zin dat de woning en het pand aan een derde dienen te worden verkocht, waarbij is bepaald dat de netto-opbrengst bij helfte tussen klager en zijn ex-vrouw dient te worden verdeeld dan wel de restschuld bij helfte door hen dient te worden gedragen. Ook heeft de rechtbank klager bevolen zijn medewerking te verlenen aan het in verkoop brengen van de woning en het pand door een door zijn ex-vrouw aan te wijzen makelaar, op straffe en verbeurte van een dwangsom. Verder heeft de rechtbank bepaald dat klager zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de woning en het pand, mits de koopprijs is gelegen binnen de door de makelaar vast te stellen bied- en laatprijs, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door klager van de koopovereenkomst, alsmede van de door de notaris op te stellen akte van levering. In het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat klager geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit volgt dat hij de overname van de woning kan financieren en de hypotheekschuld zelfstandig op zich kan nemen zodat de ex-vrouw uit haar verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker wordt ontslagen. Op de gevorderde ontruiming is geen beslissing genomen.2.5 Klager heeft zich vervolgens op 2 juli 2018 tot verweerster gewend. De opdrachtbevestiging is van diezelfde datum en is ondertekend door verweerster. In de opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen: “U heeft zich tot mij gewend om u bij te staan met het treffen van een minnelijke regeling tussen u en uw vrouw met betrekking tot de verdeling van de boedel. Voor u zullen de door u toegestuurde stukken worden bestudeerd, een schrijven aan uw vrouw worden opgesteld en correspondentie met de wederpartij worden gevoerd. (…)Onze algemene voorwaarden zijn deel van deze overeenkomst en van toepassing op onze werkzaamheden. (…)De hierboven genoemde werkzaamheden worden in rekening gebracht op basis van een overeengekomen vaste prijs ad € 750,- inclusief btw.”In de bijgevoegde algemene voorwaarden is onder 3.3 opgenomen:“Tenzij tussen partijen uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen, bepaalt [kantoor verweerster] welke advocaat of medewerker de opdracht uitvoert.”2.6 Diezelfde dag heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:“Hartelijk dank voor je medewerking in deze zaak. Ik hoop dat alles snel voorbij zal zijn. Mocht dat niet zo zijn dan gaan we in hoger beroep, want ik voel mij benadeeld in deze zaak. Ik wil toch nog een poging wagen om te schikken en vraag mijn ex om medewerking zodat wij het huis over kunnen nemen.”2.7 Op 5 juli 2018 heeft klager in een e-mail aan verweerster met als onderwerp ‘actie nodig in zaak’ onder meer geschreven:“Ik denk dat spoedige actie nodig is in mijn zaak. (…) Ik vermoed dat ze achter mijn rug om probeert beide woningen te verkopen en mij straks gaat dwingen om te laten tekenen. Volgens het vonnis moet ik meewerken anders krijg ik een boete opgelegd.In bovengenoemd geval is het denk ik nodig dat we zsm in hoger beroep gaan tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad en incidenteel appel instellen.”2.8 Op 18 juli 2018 heeft NM, juridisch medewerkster op het kantoor van verweerster, in een e-mail aan klager onder meer geschreven:“Voor een kort geding om de verkoop van [de woning] te stoppen, vragen wij € 1.800,- inclusief btw. Echter dan moet de bank wel hebben aangegeven of jij de woning kan overnemen. Dus in plaats van jouw hypotheekadviseur contact op te laten nemen met de bank, zou ik het zelf doen als ik jou was. (…)Voor hoger beroep kunnen wij geen fixed fee afspraken, omdat het zich daar niet voor leent. Wij vragen daarom een voorschot van € 1.800,-.”Onderaan de e-mail staan de naam van NM en haar functie (‘juridisch medewerker’), evenals onderaan (de meeste van) haar verdere e-mails aan klager. 2.9 Op 19 juli 2020 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven:“Zou jij mij a.u.b. kunnen informeren of de tegenpartij akkoord is dat wij [de woning] kunnen overnemen. (…)Zou je a.u.b. kunnen toelichten waarom van een zaak verschillende zaken worden gemaakt?Het is een vonnis waar we tegen in beroep moeten… Heb je al gedreigd met een hoger beroep en de eventuele extra kosten als de tegenpartij niet mee gaat werken? Zou je a.u.b. ons eerste gesprek kunnen terug luisteren waarin we spreken over het aantal uren wat u in beginsel aan de zaak zou besteden?”2.10 NM heeft op 19 juli 2020 gereageerd en onder meer aan klager geschreven:“Er is aangegeven dat wij voor € 750,- inclusief btw 3 uur aan werkzaamheden verrichten. Nu er reeds zes uur aan uw dossier is besteed en u niet ingaat op voorstellen van betaling, hebben wij de werkzaamheden gestaakt. U kunt mijn voorgaande mails nogmaals doornemen om te kijken of u bereid met een van de financiële voorstellen in te stemmen.”2.11 Klager heeft daarop diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:“Stuur a.u.b. de rekening van 1250 voor afronden van de werkzaamheden zonder hoger beroep.”2.12 Op 1 augustus 2018 heeft NM in een e-mail aan klager geschreven dat ze klagers stukken in goede orde heeft ontvangen en dat ze nu een aantal dagen de tijd zal nemen om alles door te nemen en een appeldagvaarding op te stellen. 2.13 Op 3 augustus 2018 heeft de ex-vrouw van klager met betrekking tot de woning een koopovereenkomst gesloten. In de koopovereenkomst is de leveringsdatum bepaald op 1 november 2018.2.14 Op 9 augustus 2018 heeft NM in een e-mail aan klager onder meer geschreven:“Met betrekking tot het hoger beroep wil ik graag een aantal punten duidelijk hebben:* Het instellen van hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het vonnis niet. Dit houdt in dat [ex-vrouw van klager] de woning in de tussentijd mag verkopen. (…) Bij het gerechtshof kan echter een verzoek ingediend worden om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen. Dit kan middels een apart verzoekschrift. Hier komen echter extra kosten bij kijken ad € 302,50 inclusief btw.* Zoals ik in een eerdere mail reeds heb aangegeven kunnen wij voor het hoger beroep geen fixed fee afspreken. Wij vragen echter een VOORSCHOT ad € 1.800,-.”2.15 Bij e-mail van 15 augustus 2018 vraagt NM aan klager of hij het pand wel of niet wil verkopen en, indien hij niet wil verkopen, hoe hij van plan is zijn ex-vrouw uit te kopen.2.16 Klager heeft op 20 augustus 2018 gereageerd en onder meer geschreven:“Zonder de verkoop van [het pand] kunnen wij [de woning] niet overnemen. Wij hebben geen geld om [ex-vrouw van klager] uit te kopen. De verkoop moet dus doorgaan. (…)Wij werken dus mee en het enigste wat we willen is haar medewerking zodat wij op [de woning] kunnen blijven wonen.”2.17 NM heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat ze dit zal aanpassen in de appeldagvaarding. 2.18 Op 23 augustus 2018 is namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 mei 2018.2.19 Op 20 september 2018 heeft klager een bericht van de bank over de beoordeling van het ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid doorgestuurd naar NM. Zij heeft daarop diezelfde dag gereageerd met “Dit is prima!”2.20 Op 21 september 2018 heeft NM een concept voor een ‘verzoekschrift schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad’ aan klager gezonden en klager gevraagd of hij akkoord is. Klager heeft dezelfde dag laten weten akkoord te zijn met het concept. In het (concept) verzoekschrift, dat is ondertekend door verweerster en is gedateerd op 20 september 2018, is onder meer opgenomen: “Uit de berekening blijkt dat de man en zijn partner in staat zijn de hypotheek over te nemen indien de andere woning van partijen [het pand] wordt verkocht en de daarbij behorende levensverzekering wordt afgekocht.”2.21 Bij e-mail van 28 september 2018 heeft NM bij klager verhinderdata opgevraagd in verband met een door zijn ex-vrouw tegen hem aangespannen kort geding. Klager heeft op 29 september 2018 gereageerd en gevraagd om informatie over het kort geding. Ook heeft klager geschreven: “Hoe is het mogelijk dat de tegenpartij zo snel een data krijgt toegewezen? Wanneer kunnen wij een uitspraak verwachten mbt de uitvoerbaarheid bij voorraad?”2.22 Op 15 oktober 2018 heeft klager in een e-mail aan mr. HM, kantoorgenoot van verweerster, onder meer geschreven:“Ons uitgangspunt is nog steeds om [de woning] over te nemen. (…)Als ik de artikel op [een site] goed lees moet het mogelijk zijn om op zeer korte termijn een datum te verkrijgen vanwege spoedeisend karakter van de zaak. Kunnen jullie a.u.b. de rechtbank nogmaals bellen/berichten??” 2.23 Bij e-mail van 19 oktober 2018 heeft klager bericht ontvangen over de goedkeuring voor het ontslag door de hypotheekverstrekker van de hoofdelijke aansprakelijk van zijn ex-vrouw en de overzetting van de hypothecaire geldlening op naam van klager.2.24 Op 24 oktober 2018 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden, naar aanleiding van het door de ex-vrouw ingediende verzoek tot ontruiming van de woning. Klager is bijgestaan door mr. HM.2.25 Bij e-mail van 30 oktober 2018 heeft klager aan mr. HM onder meer geschreven:“Wat is er gebeurd met het verzoekschrift uitvoerbaarheid bij voorraad? Wordt dat pas behandeld als de woning is verkocht? (…)Ik kan nog steeds niet begrijpen waarom het [advocaat wederpartij] wel gelukt is om data verkrijgen om ons te ontruimen terwijl jullie al in september een verzoekschrift hebben ingediend. (…)Ik voeg een mail van mij bij van 4 juli waarin ik jullie wijs op de spoedeisend belang van mijn zaak. De woning is verkocht op 3 augustus en 20 september dienen jullie een verzoekschrift in wegens schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad.De rechter zegt in het vonnis niet te begrijpen waarom pas aan het einde van de appeltermijn een hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis nadat [ex-vrouw] de woning al heeft verkocht.”2.26 Bij e-mail van 27 mei 2019 heeft de nieuwe advocaat van klager, mr. S, aan verweerster onder meer geschreven:“Zojuist heb ik nogmaals contact gehad met het Gerechtshof Den Haag. (…) Aangegeven werd dat van uw kantoor een schorsingsverzoek is ontvangen. Het Gerechtshof heeft naar aanleiding daarvan telefonisch contact gehad met uw kantoor om aan te geven dat een dergelijke procedure met een incident op de rol had moeten worden ingeleid. Toen u dit op de eerstvolgende rol naliet, nam het Gerechtshof opnieuw contact op met uw kantoor. Vanuit uw kantoor zou zijn aangegeven dat het verzoek bij de memorie van grieven zou worden gedaan. De memorie van grieven is vervolgens niet meer ingediend.”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.a) Werkzaamheden verricht door juridisch medewerker: zonder klagers medeweten zijn werkzaamheden in de zaak van klager verricht door een juridisch medewerkster, terwijl klager in de veronderstelling verkeerde dat een advocaat klagers belangen behartigde. De opdrachtbevestiging is ondertekend door verweerster, terwijl NM de werkzaamheden bleek uit te voeren. Er is niet aan klager bericht dat NM geen advocaat is. Klager kwam er pas achter dat zijn zaak door een jurist werd gedaan toen er een dagvaarding van de wederpartij kwam: toen werd de zaak ineens overgenomen door mr. HM. b) Kwaliteit rechtsbijstand: de rechtsbijstand is ondermaats gebleken, in het bijzonder door ondanks daartoe strekkende verzoeken niet, niet tijdig en op onjuiste wijze processtukken in te dienen en klager hierover niet te berichten. Klager stelt dat verweerster heeft nagelaten om hem te adviseren over de uitvoerbaarheid bij voorraad en de door hem verzochte schorsing daarvan. Ook had klager al op 5 juli 2018 aan verweerster verzocht om een procedure tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op te starten, maar is pas op 21 september 2018, op procedureel onjuiste wijze, een verzoek ingediend. Het verzoek is nooit inhoudelijk door de rechter behandeld. Mede vanwege het voorgaande heeft klager meerdere dwangsommen verbeurd en heeft de ex-vrouw de woning (onder de marktwaarde) kunnen verkopen. Verweerster heeft klager bovendien niet op de hoogte gebracht dat het schorsingsverzoek verkeerd was ingediend. Ook is nooit met klager besproken dat het Gerechtshof is bericht dat het schorsingsverzoek bij memorie van grieven zou worden gedaan.c) Interne behandeling klachten: klager meent dat verweerster zijn klachten niet serieus heeft genomen en dat zijn klachten niet deugdelijk zijn onderzocht.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).Klachtonderdeel a)5.2 Vaststaat dat klagers zaak aanvankelijk is behandeld door juridisch medewerkster NM. Verweerster stelt dat dit op verzoek van klager is geweest, omdat dit de kosten zou drukken. Klager stelt dat dit niet met hem is gecommuniceerd, maar dat hij hier in de loop van de tijd achter kwam. De raad kan gelet op de tegenstrijdige verklaringen niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken op dit punt is geweest. 5.3 De raad is van oordeel dat verweerster klagers zaak, gelet op de mogelijkheid die de algemene voorwaarden daartoe biedt, door een juridisch medewerker kon laten behandelen. Deze juridisch medewerker heeft zich nooit voorgedaan als advocaat, maar heeft in de communicatie met klager via haar digitale handtekening steeds duidelijk gemaakt dat zij juridisch medewerker is. Hoewel het beter was geweest als verweerster uitdrukkelijk aan klager had gemeld dat zijn zaak door een juridisch medewerker werd behandeld en dit ook schriftelijk had vastgelegd, is de raad van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren. Klachtonderdeel b)5.4 Dit verwijt ziet op de kwaliteit van verweersters rechtsbijstand en in het bijzonder op het door verweerster op procedureel onjuiste wijze indienen van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en de communicatie daarover aan klager.5.5 De raad stelt vast dat het dossier een (concept) ‘verzoekschrift schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad’ bevat, dat op of rond 20 of 21 september 2018 namens klager is ingediend bij het Gerechtshof. Dit verzoek is daarmee op procedureel onjuiste wijze ingediend. Immers, als in een dagvaardingsprocedure een uitspraak is gewezen die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zoals het vonnis van 30 mei 2018, dan kan de gedaagde partij op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan het Gerechtshof vragen om die uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Daarvoor moet een incidentele vordering, en dus geen verzoekschrift, worden ingesteld. Dat verweerster een verzoekschrift heeft ingediend, merkt de raad dan ook aan als een beroepsfout. Kennelijk heeft verweerster dit niet opgemerkt, alhoewel van een advocaat die dergelijke zaken behandelt verwacht mag worden dat bekend is hoe een dergelijk verzoek moet worden gedaan/ingediend. Verweerster had dan ook in september 2018 eigenlijk al moeten weten dat er een fout was gemaakt. In ieder geval had zij dit naar aanleiding van de e-mail van mr. S van 27 mei 2019 moeten beseffen en daarover met klager moeten communiceren. De raad wijst daarbij ook op regel 16 lid 2 van de Gedragsregels advocatuur waarin is opgenomen dat een advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt is gehouden om zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen. Verweerster heeft dat nagelaten en heeft op geen enkel moment haar fout aan klager toegegeven of daarover met klager gecommuniceerd. Verweerster heeft dan ook onbetamelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het maken van voornoemde beroepsfout en het vervolgens daarover niet (tijdig) communiceren met klager. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook in zoverre gegrond verklaren.5.6 Voor zover klager verweerster ook verwijt dat zij heeft nagelaten om hem te adviseren ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis en de door klager verzochte schorsing daarvan, overweegt de raad als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager meermalen is gewezen op de mogelijkheid van, en kansen in, een executiegeschil en dat aan hem is geadviseerd om advies in te winnen bij de bank over de mogelijkheid van overname van de (financiering van de) woning. NM heeft daarbij aangegeven dat een executiegeschil alleen reële kans van slagen zou hebben als het daadwerkelijk mogelijk was dat klager de (financiering van de) woning overnam. De stukken die klager op dat moment overlegde waren volgens haar onvoldoende om tot een haalbaar executiegeschil te komen. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat klager pas in oktober 2018 kon aangeven dat hij financiering kon krijgen, maar nog steeds niet voor welke hoogte. Dat is nagelaten klager te adviseren over de (schorsing van de) uitvoerbaarheid bij voorraad, is de raad dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom in zoverre ongegrond verklaard. Klachtonderdeel c)5.7 Klager klaagt over de interne klachtenbehandeling en stelt dat zijn klachten door verweerster niet serieus zijn genomen en niet deugdelijk zijn onderzocht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager in ieder geval op 30 oktober 2018 een e-mail naar mr. HM heeft gestuurd met daarin verschillende vragen. Voor zover dit als (interne) klacht moet worden aangemerkt, geldt dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat op die e-mail – en op volgende e-mails van klager – is gereageerd. Klager heeft geen verdere e-mails en/of klachten van hem aan verweerster en/of haar kantoor overgelegd, terwijl het aan hem is om zijn klacht met stukken te onderbouwen. De raad kan de juistheid van klagers stelling op dit punt dan ook niet vaststellen. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Zij heeft een beroepsfout gemaakt door een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op procedureel onjuiste wijze in te dienen. Verweerster heeft vervolgens nagelaten om klager (tijdig) over die fout en de gevolgen daarvan te informeren. De raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerster zelfs ter zitting in het midden heeft gelaten of het rechtsmiddel tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de juiste wijze is ingesteld. 6.2 Gelet op enerzijds de ernst van de gedraging en anderzijds het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 25,- reiskosten van klager,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven. 7.4 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart klachtonderdeel b gegrond zoals overwogen in 5.5 en voor het overige ongegrond;- verklaart de klachtonderdelen a en c ongegrond;- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021.