Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:307
Zaaknummer
20-971/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verzet tegen een klachtonderdeel gegrond. Naar het oordeel van de raad moet een advocaat een cliënt, ook in ambtshalve toegevoegde strafzaken, op de hoogte brengen van belangrijke (financiële) informatie (gedragsregel 16). Verweerder heeft op zijn kantooradres een aan klager gerichte brief van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen met daarin belangrijke financiële informatie over de toevoeging. Nu verweerder klager niet heeft geïnformeerd terwijl hij wel over een specifiek aan klager gerichte brief beschikte van de Raad voor Rechtsbijstand, is verweerder op dat punt tekortgeschoten in de zorg jegens klager. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2021in de zaak 20-971/AL/GLDnaar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 februari 2021 op de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 6 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 8 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/52 van de deken ontvangen.1.3 Bij beslissing van 15 februari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.1.4 Op 8 maart 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager.
2 VERZET De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder, anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, de belangen van klager niet met voldoende zorg heeft behartigd in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijst daartoe naar zijn motivering bij zijn klachtonderdelen b) tot en met g). Daarnaast heeft de voorzitter volgens klager ten onrechte geoordeeld ten aanzien van klachtonderdeel a) dat het verweerder tuchtrechtelijk niet kan worden verweten dat hij klager niet heeft ingelicht over de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand de ambtshalve toevoegvergoeding bij hem in rekening kon brengen. Omdat verweerder hem daarover niet heeft ingelicht, had klager voor enorme hoge kosten kunnen komen te staan.
3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:3.2 De klacht betreft het optreden van verweerder in meerdere strafzaken tegen klager. De bijstand in die zaken is verleend in de periode vanaf halverwege 2018 tot begin 2020. Verweerder heeft klager sinds 2015 in verschillende strafzaken op toevoegingsbasis als raadsman (ambtshalve) bijgestaan.3.3 Eén van die strafzaken speelde in 2018. Klager was in die zaak aangehouden en in verzekering gesteld op het politiebureau. Tijdens het tweede verhoor is een advocaat van een ander advocatenkantoor op het politiebureau verschenen om klager bij te staan. In een andere strafzaak waarin klager door verweerder werd bijgestaan, heeft er op 26 september 2018 een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Bij die voorgeleiding is niet verweerder, maar een kantoorgenoot van hem verschenen om klager bij te staan. In één van de zaken heeft een zitting bij de meervoudige kamer van de rechtbank plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens die zitting geen gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.3.4 Tijdens een bespreking op het kantoor van verweerder op 6 januari 2020 heeft klager zijn onvrede geuit over het optreden van verweerder in zijn strafzaken. In die bespreking kwam onder meer ter sprake dat het openbaar ministerie een gevangenisstraf van 122 dagen ten uitvoer wilde leggen terwijl deze straf reeds was uitgezeten door klager. Verweerder had deze gegevens tijdens het gesprek niet meteen helder. Klager heeft tijdens het gesprek aangegeven niet langer bijgestaan te willen worden door verweerder. Verweerder heeft dit, alsmede zijn visie van het gesprek en wat daarbij is voorgevallen, aan klager bevestigd in een e-mail van 7 januari 2020. Daarin heeft verweerder ook aangegeven dat hij klager niet langer wenst bij te staan als advocaat en klager geadviseerd om een nieuwe advocaat te zoeken.3.5 Bij brief van 6 januari 2020 heeft verweerder zich bij het gerechtshof onttrokken als raadsman van klager en bij brief van 10 januari 2020 heeft verweerder zich bij de rechtbank onttrokken als raadsman van klager.
4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a) Bij het starten van zijn werkzaamheden klager niet te wijzen op de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegvergoeding bij hem in rekening zou kunnen brengen.b) Zonder overleg met klager een andere advocaat van een ander kantoor klager bij te laten staan bij een verhoor op het politiebureau. Daarnaast was er onvoldoende overdracht met deze advocaat, waardoor deze onvoldoende op de hoogte was van de zaak.c) Zonder overleg met klager een andere advocaat naar een verhoor bij de rechter-commissaris te sturen om klager bij te staan. Daarnaast was er onvoldoende overdracht met deze advocaat, waardoor deze onvoldoende op de hoogte van de zaak was.d) Geen pleitaantekeningen op te stellen voor een zitting bij de meervoudige kamer. Daarnaast had verweerder de zitting onvoldoende voorbereid en had hij de aantekeningen van klager niet verwerkt in zijn verdediging.e) Tijdens de bespreking op zijn kantoor niet op de hoogte te zijn van het feit dat klager reeds 122 dagen in detentie had doorgebracht waardoor de vordering van het openbaar ministerie om deze straf ten uitvoer te leggen onjuist was. Klager neemt verweerder dit te meer kwalijk omdat verweerder klager destijds in de penitentiaire inrichting heeft bezocht.f) Het openbaar ministerie niet te informeren dat de straf niet “getuld” kon worden. Dit had tot gevolg dat klager ten onrechte gearresteerd werd. Daarnaast heeft verweerder nagelaten het Openbaar Ministerie te informeren dat hij klager niet langer bijstond.g) Na de arrestatie van klager (in verband met de tenuitvoerlegging van de 122 dagen) klager niet terug te bellen over zijn verzoek om de situatie alsnog recht te trekken. Daarnaast heeft verweerder het openbaar ministerie in het geheel niet bericht over de gemaakte fout.
5 VERWEER De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerder op het verzetschrift en de klachtonderdelen ingaan.
6 BEOORDELING Ten aanzien van het verzet 6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.6.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden tegen de klachtonderdelen b) tot en met g) niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft die klachtonderdelen naar het oordeel van de raad dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad zal het verzet dan ook in zoverre ten aanzien van klachtonderdelen b) tot en met g) ongegrond verklaren.6.3 Dat ligt anders met betrekking tot klachtonderdeel a). Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter daar de verkeerde maatstaf toegepast. Het verzet tegen klachtonderdeel a) is dan ook gegrond, zodat de raad klachtonderdeel a) opnieuw zal beoordelen.Ten aanzien van klachtonderdeel a)6.4 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog).6.5 Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer Gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.6.6 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 15 mei 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:86).6.7 Verweerder heeft gesteld dat hij klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegvergoeding bij klager in rekening zou kunnen brengen. Volgens verweerder hoefde hij dat ook niet te door te geven, omdat hij daartoe niet gehouden is. Verweerder heeft in dit kader nog aangevoerd er van op de hoogte te zijn dat de Raad voor Rechtsbijstand die informatie in de praktijk niet ook aan de cliënt stuurt, hij het daar principieel niet mee eens is en niet van plan is om die klus voor de Raad voor Rechtsbijstand op te knappen. Dit verweer wordt verworpen. De raad is van oordeel dat een advocaat een cliënt, ook in ambtshalve toegevoegde strafzaken, op de hoogte moet brengen van belangrijke (financiële) informatie. Verweerder heeft op zijn kantooradres een aan klager gerichte brief van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen met daarin belangrijke financiële informatie over de toevoeging. Nu verweerder klager aldus niet heeft geïnformeerd terwijl hij wel over een specifiek aan klager gerichte brief beschikte van de Raad voor Rechtsbijstand, is verweerder op dat punt tekortgeschoten in de zorg jegens klager. Dat wordt hem tuchtrechtelijk aangerekend. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook gegrond verklaren.
7 MAATREGEL De raad heeft een klachtonderdeel gegrond verklaard. De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden van verweerder anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enb) € 500,- kosten van de Staat.8.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-971/AL/GLD.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond en voor het overige ongegrond;- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door de griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 22 november 2021