Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:269

Zaaknummer

21-552/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2021in de zaak 21-552/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerstergemachtigde: mr. R.

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 juni 2021 met kenmerk Z1245781/LF/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Verweerster stond klager sinds 30 maart 2016 bij in een echtscheidingsprocedure.1.2    Bij beschikking van 10 augustus 2016 heeft de rechtbank Amsterdam onder andere de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken. Verweerster heeft hiertegen op 9 november 2016 hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam ingesteld.  1.3    Verweerster heeft klager in 2016 een aantal malen (herhaaldelijk) verzocht om declaratienota’s met betrekking tot de eigen bijdrage en griffierecht te voldoen.  1.4    Verweerster heeft bij brief van 27 februari 2017 aan klager geschreven dat hij tijdens de bespreking op 24 februari 2017 heeft aangegeven dat hij naar een andere advocaat wenst over te stappen, dat zij hem erop heeft gewezen dat op 31 maart 2017 de behandeling van het hoger beroep zal plaatsvinden, dat zij gelet op de mededeling van klager dat hij een andere advocaat heeft niet naar de zitting zal gaan en dat klager heeft toegezegd de betaling van de openstaande declaraties van een bedrag van € 888,- op korte termijn te voldoen.     1.5    Bij brief van 16 maart 2017 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“(…). De zitting bij het hof staat gepland op 31 maart (…). U bent meerdere keren aangeschreven voor de betaling van de thans nog openstaande declaraties. U heeft diverse malen toegezegd tot betaling over te gaan. Helaas bent u deze belofte tot op heden niet nagekomen. (…). Heden heb ik mij bij het gerechtshof aan de zaak onttrokken. (…) Het vorenstaande ontslaat u overigens niet uit de verplichting om alsnog de declaraties ad € 888,- omgaand aan mijn kantoor te voldoen. In afwachting van uw betaling.(…)”

1.6    Bij brief van 31 december 2019 heeft verweerster klager meegedeeld dat hij de aan hem eerder gezonden declaraties met betrekking tot de eigen bijdrage en griffierecht niet heeft voldaan en gesommeerd om per omgaande tot betaling van het bedrag van € 888,- over te gaan.1.7    Op 26 februari 2020 heeft klager verweerster meegedeeld niet eens te zijn met de declaratie en dat hij een klacht hierover wenst in te dienen.1.8    Hierop heeft in het kader van een kantoorklachtenregeling op 3 augustus 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen een klachtenfunctionaris, mr. R, klager en verweerster. De partner van klager was ook bij het gesprek aanwezig. Mr. R heeft bij brief van 11 augustus 2020 een samenvatting van dit gesprek aan klager gestuurd en meegedeeld dat het klachtdossier wordt gesloten.   1.9    Op 14 september 2020 heeft klager een klacht over verweerster bij de deken ingediend.1.10    Bij e-mail van 22 september 2020 heeft de deken onder meer het volgende geschreven:

(…). “In uw reactie geeft u aan dat u uw klacht jegens [verweerster] handhaaft zodat ik de klachtprocedure zal doorzetten. Ik begrijp uit uw reactie dat u meent dat u eerder een klacht heeft ingediend tegen [verweerster]. In dat verband het volgende. Wij hebben niet eerder een klacht van u tegen [verweerster] geregistreerd. Wel zie ik in ons systeem dat u op 2 maart 2020 tegen een andere advocaat een klacht heeft ingediend, op welke klacht u ondanks een schrijven van ons hierover niet gereageerd heeft, en welke klacht gesloten is. (…)”

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a)    klager op een niet professionele manier bij te staan;b)    klager op een niet professionele manier nota's te sturen en hem onjuist te informeren over de kosten;c)    klager op een onheuse manier te bejegenen tijdens de interne klachtenbehandeling.2.2    Klager heeft klachtonderdelen a) en b) als volgt toegelicht. Verweerster was bekend met zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. Zij bood geen tolk aan of de mogelijkheid van correspondentie per brief of e-mail, wat voor klager eenvoudiger te begrijpen zou zijn geweest. Zij deelde klager mee dat zijn zaak niet door rechtbank zou worden behandeld, maar de rechtbank heeft zijn zaak wel behandeld zonder dat hij of zijn advocaat daarbij aanwezig was. Klager ondervindt nadelige gevolgen hiervan. De rechtbank heeft de verzoeken van zijn ex-echtgenote als onweersproken toegewezen. Dit betekende het verlies van de woning, het ontbreken van contact met zijn dochter en langdurige incasso van alimentatie. Nog altijd is klager, als gevolg van het handelen van verweerster, verwikkeld in diverse procedures. Zijn klacht ziet op de bijstand van verweerster in de echtscheidingsprocedure van april tot december 2016. Het uitblijven van betaling van zijn kant heeft ertoe geleid dat verweerster zich twee weken voor de zitting aan de zaak onttrok. Daarnaast heeft verweerster op een niet professionele manier nota’s verstuurd en hem onjuist geïnformeerd over de kosten. Zij maakte telkens een nieuw dossier aan zonder hem te informeren over het nut daarvan. Klager was zich er niet van bewust dat nieuwe dossiers weer een nieuwe eigen bijdrage betekende. Klager heeft de indruk dat verweerster een toevoeging aanvroeg op naam van zijn ex-echtgenote en vraagt zich af waarom hij de daarvoor geldende eigen bijdrage zou moeten betalen. Verweerster verlangde volledige betaling, terwijl klager niet over financiële middelen beschikte. Ook heeft zij eind 2019 een factuur aan klager gestuurd, terwijl de werkzaamheden jaren daarvoor waren verricht.2.3    Klager heeft klachtonderdeel c) als volgt toegelicht. Tijdens het gesprek op verweersters kantoor kwam slechts aan de orde het optreden van verweerster in de procedures met betrekking tot de zorgregeling en het hoger beroep. De klachtenfunctionaris heeft zich jegens klager agressief gedragen, schreeuwde tegen diens partner - die kalm de motivatie van klager uitlegde - , zwaaide met zijn armen, tikte op de tafel en wekte de indruk de partner van klager te zullen slaan. Klager moest hem kalmeren. De klachtenfunctionaris gooide klager en diens partner eruit (nadat hij ze bijna had geslagen), liet klager niet uitspreken en vatte het gesprek samen zoals hij dat wilde. Verweerster was hierbij aanwezig en heeft het agressieve optreden van de klachtenfunctionaris jegens klager en diens partner getolereerd.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4    BEOORDELING Klachtonderdelen a) en b) 4.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.   4.2    De voorzitter zal ambtshalve beoordelen of klager kan worden ontvangen in deze klachtonderdelen. In artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.4.3    De voorzitter stelt vast dat deze klachtonderdelen zien op het gestelde handelen dan wel nalaten van verweerster gedurende de periode van haar bijstand van maart 2016 tot maart 2017. Door hierover pas in september 2020 de onderhavige klacht over verweerster in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet overschreden.4.4    Klager betoogt dat geen sprake is van termijnoverschrijding en voert hiertoe het volgende aan. Hij heeft zijn klacht in de Engelse taal per e-mail van 11 maart 2017  ingediend, maar heeft hierop geen reactie ontvangen. Door de gevolgen van de echtscheidingsprocedure heeft hij toen geen actie ondernomen. Op 13 januari 2020 en op 1 maart 2020 heeft zijn partner het bureau van de deken gevraagd wat er met zijn klacht is gebeurd en op 1 maart 2020 heeft hij na een reactie van het bureau zijn klacht op de juiste wijze ingediend.4.5    Het betoog van klager gaat niet op. Klager heeft zijn stelling dat hij in maart 2017 een klacht over verweerster bij de deken heeft ingediend niet met stukken onderbouwd, zodat niet van de juistheid van deze stelling kan worden uitgegaan. Klager heeft evenmin met stukken onderbouwd dat hij op 1 maart 2020 een klacht over verweerster bij de deken heeft ingediend. Hierbij is van belang de brief van de deken van 22 september 2020 (zie 1.10) waarin aan klager is meegedeeld dat een klacht van 1 maart 2020 over verweerster niet bij de deken is geregistreerd. Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk niet-ontvankelijk.  Klachtonderdeel c)4.6    Verweerster betwist wat klager aanvoert over het gesprek op 3 augustus 2020 en stelt dat klager niet zozeer een klacht had over haar handelen, maar dat hij problemen had met de betaling van de nota’s. Zij heeft op behoorlijke en professionele wijze klager de gang van zaken uitgelegd en hem op de onjuistheid van zijn standpunt gewezen.4.7    De voorzitter stelt vast dat klager en verweerster verschillende lezingen hebben over het  gesprek op 3 augustus 2020. In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen uiteenlopen, overtuigende stukken van in elk geval de kant van klager ontbreken en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Aan beantwoording van de vraag of verweerster zich klachtwaardig heeft gedragen wordt immers pas toegekomen als is vastgesteld dat het verweten handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:-     klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;-     klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.

Griffier                                        Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. G. Pandayis deze beslissing ondertekend doormr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 20 september 2021