Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:280

Zaaknummer

21-815/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond, nu verweerster niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door een kantoorgenoot gegeven adviezen en verweerster niet betrokken was bij de incassoprocedure.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 november 2021in de zaak 21-815/AL/GLDnaar aanleiding van de klacht van:

klager over:verweerstergemachtigde: mr. Van B.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 11 oktober 2021 met kenmerk K 20/163, door de raad ontvangen op 11 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0.0 tot en met 05.6.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager had samen met zijn zus een woning in eigendom, waarin de zus jarenlang woonachtig was. Tijdens die periode heeft zij nooit een gebruiksvergoeding voor het woongenot aan klager betaald.1.2    Op 8 september 2017 is de zus van klager overleden. Klager raakte vervolgens bekend met het testament van de zus, waaruit bleek dat hij geen erfgenaam was.1.3    Klager heeft zich in november 2017 voor juridische bijstand gewend tot het kantoor waar verweerster werkzaam is, waarna op 1 december 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en mr. G.1.4    Bij e-mail van 15 december 2017 heeft klager aan mr. G verschillende documenten gezonden. In reactie daarop heeft mr. G diezelfde dag aan klager onder meer geschreven dat zij hieruit opmaakt dat klager wenst dat zijn dossier verder in behandeling wordt genomen dat mr. G zal overgaan tot bestudering van de stukken en het opstellen van een advies.1.5    Bij brief van 10 januari 2018 heeft mr. G klager geadviseerd.1.6    Bij e-mail van 19 januari 2018 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven:

“Na ons positieve kennismakingsgesprek van 1-12-2017 ben ik echter zeer teleurgesteld in uw samenvatting en advies. Indien mogelijk gaarne een persoonlijk gesprek met verweerster.”

1.7    Op 23 januari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn echtgenote, mr. G en verweerster.1.8    In reactie op een e-mail van klager van 9 februari 2018 heeft mr. G bij e-mail van 20 februari 2018 aan klager onder meer geschreven:

“Hetgeen u in de mail heeft aangegeven maakt onze conclusie, zoals opgenomen in mijn advies aan u van 10 januari 2018 en zoals met u is besproken tijdens de bespreking hier op kantoor op 23 januari jl., niet anders. Het testament van uw zus is rechtsgeldig en er is ons inziens geen grond voor vernietiging van het testament.

Zoals afgesproken heb ik een concept brief voor [wederpartij] opgesteld waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van een gebruiksvergoeding vanaf 1997 tot september 2017.”

1.9    Bij e-mail van 25 februari 2018 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven:

“Op 01-12-2017 kwam u tijdens ons kennismakingsgesprek bij mij over als zeer kordaat en deskundig (…). Helaas is in dat vertrouwen een barst ontstaan.

Uw advies van 10-01-2018 was niet in overeenstemming met de informatie, die u aan mij gaf en de door u gedane toezegging in dat kennismakingsgesprek en intussen vraag ik mij af of u wel capabel bent, of dat u teruggefloten bent en of u een gebrek aan mensenkennis heeft.

Over dat advies was ik niet alleen stomverbaasd en teleurgesteld, maar ik voelde mij ook belazerd en ik was kwaad. (…)

Dat ik in het verleden te vaak te goed van vertrouwen geweest ben, weet ik maar van u viel mij tegen, dat u geen enkele keer sorry gezegd heeft. (…)

Van 7 maart tot en met 22 maart 2018 zijn wij er even uit en wel op [A] bij onze oudste zoon”

1.10    Mr. G heeft bij e-mail van 1 maart 2018 gereageerd en onder meer geschreven:

“De inhoud van uw e-mail laat helaas zien dat u er geen of onvoldoende vertrouwen in heeft dat uw zaak door ons naar beste vermogen wordt behandeld. Wij concluderen dat dit de situatie onwerkbaar maakt, reden waarom ik mij thans genoodzaakt zie om de verstrekte opdracht per vandaag neer te leggen.

Ik raad u aan met voortvarendheid een andere advocaat/belangenbehartiger te benaderen die de behandeling van de zaak kan overnemen.”

1.11    Bij e-mail van 2 maart 2018 heeft klager aan verweerster onder meer geschreven:

“Dat de relatie tussen uw collega [mr. G] en mij niet optimaal was is u tijdens ons gesprek van 23 januari 2018 ongetwijfeld opgevallen.

Dat ik geen vertrouwen zou hebben in [kantoor verweerster], zoals uw collega [mr. G] veronderstelt in haar email van gisteren is onjuist. (…)

Daar wij onze reis naar [A] (van 7 maart t/m 22 maart) niet kunnen uitstellen wil ik u hierbij voorstellen, dat wij dinsdagmiddag a.s. langs komen om de gerezen problemen te bespreken.”

1.12    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:

“Dat zou er echter juist in moeten resulteren dat u erop vertrouwt dat uw zaak in goede handen is bij ons kantoor. Uit uw reacties blijkt echter keer op keer iets anders.

Het advies van [mr. G] en de conceptbrief aan [wederpartij] is in overleg met mij opgesteld. Dat geldt ook voor haar e-mail aan u van 1 maart jl. Ik sta volledig achter haar inschatting en aanpak.

U blijft maar terugkomen op de door u gewenste vernietiging van het testament van uw zus, terwijl wij u, zowel schriftelijk als mondeling, duidelijk hebben uitgelegd dat daarvoor geen grondslag is. (…) Het is dan ons goed recht om te concluderen dat er geen voldoende basis voor een verdere samenwerking. (…)

Even los van het feit dat mijn agenda de komende week geen ruimte laat om aan uw verzoek te voldoen, zie ik dus ook niet hoe nog een gesprek de situatie zou veranderen.”

1.13    Klager heeft bij e-mails van 3 en 4 maart 2018 (gericht aan respectievelijk verweerster en mr. G) gereageerd en nogmaals verzocht zijn belangen te (blijven) behartigen in het conflict met de wederpartij.1.14    Klager is door het kantoor van verweerster gedagvaard in verband met de niet volledig betaalde einddeclaratie van 8 maart 2018. Bij vonnis van de kantonrechter van 17 september 2019 is klager onder meer veroordeeld tot betaling van (het resterende deel van) de factuur.1.15    Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Op 23 juni 2020 heeft bij het Gerechtshof een (digitale) mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij mr. O aanwezig was namens het kantoor. Ter zitting is gebleken dat een schikking niet mogelijk was, waarbij mr. O heeft meegedeeld dat hij niet over het daarvoor noodzakelijke mandaat beschikte.1.16    Op 30 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.a)    Verweerster heeft niet aan de bel getrokken toen mr. G klager een verkeerd advies gaf.b)    Verweerster schaarde zich achter mr. G nadat die de opdracht had neergelegd.c)    Verweerster heeft nagelaten het conflict tussen klager en mr. G in der minne te schikken.2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a stelt klager dat hij er van uit mocht gaan dat, hoewel zijn zaak werd behandeld door mr. G, verweerster op de achtergrond meekeek naar het verloop van de zaak. Het had voor verweerster direct duidelijk moeten zijn dat het eenvoudige testament niet aangevochten kon worden. Verder had verweerster moeten weten dat het pas mogelijk is om wettelijke rente te vorderen nadat de wederpartij in gebreke is gesteld of er sprake is van een onrechtmatige daad.2.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b stelt klager dat hij verweerster, na de opzegging van de opdracht door mr. G, heeft verzocht om hem juridische bijstand te verlenen. Door klager geen bijstand te verlenen heeft verweerster klager benadeeld.2.4    Ter toelichting op klachtonderdeel c stelt klager dat hij had verwacht dat verweerster, gezien haar maatschappelijke positie als rechter, een handreiking zou doen in de incassoprocedure.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat klager bijna drie jaar heeft gewacht met het indienen van de klacht en de klacht daarmee te laat is ingediend. De voorzitter passeert dit verweer, nu art. 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Nu klagers zaak werd behandeld in de periode december 2017 tot en met maart 2018 en de klacht op 30 oktober 2020 is ingediend, heeft klager zijn klacht binnen de hiervoor genoemde termijn van drie jaar ingediend. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.Ad klachtonderdeel a)4.2    Klager verwijt verweerster dat zij niet aan de bel heeft getrokken toen mr. G klager een verkeerd advies gaf. Met dit advies bedoelt klager kennelijk het door mr. G op 1 december 2017 mondeling aan klager gegeven advies, waarbij zij zou hebben gesteld dat het testament van klagers zus aan te vechten was.4.3    De voorzitter overweegt allereerst dat niet kan worden vastgesteld dat een dergelijk advies door mr. G aan klager is gegeven. Klager stelt dit, maar zijn stelling wordt niet onderbouwd en door verweerster uitdrukkelijk betwist. Dat mr. G klager anderszins verkeerd heeft geadviseerd is de voorzitter niet gebleken, nog daargelaten dat verweerster niet verantwoordelijk is voor door mr. G gegeven adviezen. Mr. G behandelde immers klagers zaak. Klagers stelling dat hij er van uit mocht gaan dat, hoewel zijn zaak werd behandeld door mr. G, verweerster op de achtergrond meekeek, is door hem niet onderbouwd. Verweerster kan dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor door mr. G gegeven adviezen. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.Ad klachtonderdeel b)4.4    Klager verwijt verweerster dat zij zich achter mr. G schaarde nadat die de opdracht had neergelegd en dat zij niet is ingegaan op klagers verzoek om hem bijstand te verlenen.4.5    De voorzitter overweegt dat verweerster op 2 maart 2018 heeft gereageerd op klagers e-mail van die dag. Zij heeft daarin gemotiveerd gesteld dat en waarom zij achter de aanpak van mr. G stond. Het is de voorzitter onduidelijk wat daar volgens klager onbetamelijk aan zou zijn. Dat verweerster niet is ingegaan op klagers verzoek om hem juridische bijstand te verlenen, is niet klachtwaardig. Verweerster was op geen enkele wijze gehouden de door mr. G neergelegde opdracht op te pakken, mede gelet op het feit dat verweerster eveneens geen voldoende basis zag voor samenwerking met klager. Dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel c)4.6    Klager verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten het conflict tussen klager en mr. G in der minne te schikken. Uit de toelichting op de klacht blijkt dat klager hiermee doelt op de incassoprocedure die door het kantoor tegen klager is gevoerd in verband met de niet (volledig) betaalde factuur van 8 maart 2018.4.7    De voorzitter overweegt dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat zij niet betrokken was bij deze incassoprocedure en de daarin gevoerde schikkingsonderhandelingen. Uit de overgelegde stukken volgt ook dat deze procedure is gevoerd door het kantoor en dat mr. O namens het kantoor optrad. Aan verweerster kan op dit punt dan ook geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.

Griffier                                       Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kampis deze beslissing ondertekend doormr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 29 november 2021