Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:286

Zaaknummer

20-916/AL/OV

Inhoudsindicatie

Klacht tegen (voormalig) eigen advocaat. Verweerder had op het moment waarop hem in verband met een op handen zijnde aandelenoverdracht expliciet om meer informatie werd gevraagd over de claim van Huawei, zijn kennis daarover moeten delen. Daarnaast heeft verweerder Gedragsregel 15 geschonden omdat hij beschikte over vertrouwelijke, zaaksgebonden informatie die relevant was voor de procedure waarin hij tegen zijn eigen cliënt optrad. Verder heeft verweerder zich ontijdig onttrokken, zijn geheimhoudingsplicht geschonden en is hij ten onrechte blijven doorprocederen in een zaak zonder zijn nieuwe formele opdrachtgever daarover te informeren. Klacht deels gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 oktober 2021in de zaak 20-916/AL/OVnaar aanleiding van de klacht van:

klaagster 1klaagster 2 tezamen ook: klaagstersgemachtigde klaagsters: mr. V.oververweerdergemachtigden: mrs. H. en W.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 11 mei 2020 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juli 2021. Daarbij waren aanwezig de bestuurder van klaagsters, een adviseur van klaagsters, de gemachtigde van klaagsters, verweerder en zijn gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlage van verweerder van 18 juni 2021, de brief met bijlagen van de gemachtigde van klaagsters en de brief met bijlage van de gemachtigde van klaagsters van 21 juni 2021.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Besloten vennootschap C. Group B.V. (hierna: C. Group) houdt alle aandelen in het kapitaal van klaagster 1, een onderneming op het gebied van automatisering. Verweerder is de advocaat van C. Group en klaagster 1. De aandelen van C. Group worden gehouden door de heren G. en L.2.3    Verweerder is als advocaat van klaagster 1 betrokken bij een civielrechtelijke procedure van klaagster 1 tegen Huawei. Op 2 augustus 2017 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, klaagster 1 veroordeeld tot betaling aan Huawei van een bedrag van ruim € 500.000,-. Verweerder heeft namens zijn cliënte op 1 februari 2018 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Verder heeft hij op 16 april 2019 een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend.2.4    Eind 2018 heeft automatiseringsbedrijf klaagster 2, waarvan de heer K. de bestuurder is, C. Group benaderd om de aandelen in klaagster 1 te kopen, waarna partijen zijn gaan onderhandelen.2.5    Op 14 januari 2019 is verweerder door C. Group gevraagd om de Memorandum of Understanding te beoordelen. Hierin staat onder meer bij de uitgangspunten vermeld dat klaagster 1 schuldenvrij zal worden geleverd aan klaagster 2 en dat er geen (juridische) procedures aanhangig zijn tegen klaagster 1. Deze uitgangspunten zijn ongewijzigd gebleven.2.6    Begin februari 2019 heeft verweerder als advocaat van klaagster 1 tevergeefs getracht om met Huawei tot een schikking te komen. In dit kader heeft verweerder in een e-mail aan de advocaat van Huawei klaagster 1 als noodlijdend voorgesteld en meegedeeld dat klaagster 1 bezig is met een herstructurering waarbij wordt geprobeerd via derden over middelen te beschikken om de vordering van Huawei te voldoen.2.7    Tijdens het aan de levering van de aandelen voorafgaande onderzoek is geconstateerd dat er tot november 2017 een schuld in de boeken stond aan Huawei voor een bedrag van € 76.000,-.2.8    Op 6 mei 2019 is verweerder door C. Group verzocht om het concept van de koopovereenkomst te beoordelen. In deze conceptovereenkomst is onder meer een vrijwaring opgenomen voor een schuld van klaagster 1 aan Huawei. Verder is in de garanties onder meer opgenomen dat er geen juridische procedures aanhangig zijn en deze ook niet te verwachten zijn. Deze bepalingen in de koopovereenkomst zijn niet gewijzigd.2.9    Op 14 mei 2019 zijn de aandelen in klaagster 1 door C. Group geleverd aan klaagster 2. Klaagster 2 heeft een eerste betaling van € 1.219.500,- gedaan en tot zekerheid twee Letters of Credit afgegeven. De exacte koopsom stond nog niet vast in verband met de jaarcijfers 2018, die op dat moment nog niet waren vastgesteld. De heer K. is na de levering de bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster 1. De heer L. is als leidinggevende werkzaam gebleven bij klaagster 1.2.10    Verweerder heeft op 15 mei 2019 van het gerechtshof  Arnhem-Leeuwarden het bericht ontvangen dat een arrest tot comparitie op 7 mei 2020 zou volgen. Verweerder heeft dit in zijn e-mail van 15 mei 2019 doorgegeven aan de heer G. en daarbij de volgende opmerking gemaakt:

“Het duurt dus nog een jaar voordat er iets gebeurt. Formeel zal ik [klaagster 1] moeten inlichten. Tijdens de nog te plannen bespreking graag overleg over hoe hier mee omgaan en mijn rol daarin.”

Het gerechtshof heeft op 4 juni 2019 een tussenvonnis gewezen waarin onder meer is bepaald dat op 7 mei 2020 een comparitie zou plaatsvinden. Verweerder heeft dit tussenvonnis naar de heren G. en L. doorgezonden.2.11    In juni 2019 zijn geschillen ontstaan tussen C. Group en de heer G. enerzijds en klaagsters anderzijds over de vaststelling van de definitieve koopsom en in de koopovereenkomst opgenomen garanties en vrijwaringen. In januari 2020 hebben klaagsters een bodemprocedure aanhangig gemaakt en een kort geding procedure gevoerd (in conventie en reconventie) tegen C. Group en de heer G. Verweerder heeft in de kortgedingprocedure als advocaat van C. Group en de heer G. opgetreden en zich gesteld in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, heeft bij beslissingen van 31 maart 2020 en 15 april 2020 de reconventionele vordering van C. Group tot inroeping van de tweede Letter of Credit toegewezen en alle andere conventionele en reconventionele vorderingen afgewezen.2.12    In april 2020 heeft verweerder zich onttrokken als advocaat van C. Group. Verweerder heeft zich tevens onttrokken als advocaat van klaagster 1 in de nog lopende procedure tegen Huawei. Mr. S. heeft zich in deze procedure als opvolgend advocaat gesteld. De door het gerechtshof bepaalde comparitie in de zaak Huawei op 7 mei 2020 is in verband met de coronacrisis uitgesteld.2.13    Bij brief van 5 mei 2020 heeft de gemachtigde van klaagsters verweerder aansprakelijk gesteld. In deze brief heeft hij vermeld dat mr. S. zijn cliënten op 24 april 2020 ervan op de hoogte heeft gesteld dat klaagster 1 al lange tijd in conflict is met Huawei en dat klaagster 1 in 2017 is veroordeeld tot betaling aan Huawei van ruim € 500.000,-.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a)    belangenverstrengeling, niet informeren en schending geheimhoudingsplicht;ToelichtingVerweerder heeft als advocaat opgetreden voor klaagster 1 in de procedure tegen Huawei vóór, tijdens en na de onderhandelingen met klaagster 2. Verweerder heeft na de aandelenoverdracht in de procedure tegen Huawei doorgeprocedeerd namens klaagster 1 zonder dat klaagster 1 daarvan op de hoogte was of opdracht daartoe had gegeven. Verweerder wist dat na de levering van de aandelen de heer K. de nieuwe aandeelhouder en bestuurder van klaagster 1 was. Verweerder had dan ook bij hem moeten verifiëren of zijn opdracht nog werd voortgezet. Dat hij zich daarvan bewust was blijkt ook uit zijn e-mail van 15 mei 2019 aan de heer G. Verweerder heeft ten onrechte klaagster 1 gedurende de procedure tegen Huawei niet geïnformeerd over de stand van zaken. De aan de heer L. gerichte e-mail van verweerder d.d. 19 mei 2019 kan niet worden aangemerkt als een bericht aan klaagster 1. De heer L. heeft immers sinds de aandelenoverdracht geen zeggenschap meer in klaagster 1.b)    ontijdige onttrekking als advocaat;ToelichtingVerweerder heeft in strijd met Gedragsregel 14 lid 3 gehandeld. Hij heeft zich in de procedure tegen Huawei ontijdig als advocaat onttrokken, namelijk zeer kort voor de roldatum en zitting op 7 mei 2020. Verweerder heeft zijn cliënte klaagster 1 niet over zijn onttrekking en de reden daarvan geïnformeerd. Zonder medeweten van zijn cliënte heeft verweerder het dossier overgedragen aan mr. S. Onder tijdsdruk heeft klaagster 1 noodgedwongen keuzes moeten maken ter behoud van haar rechtspositie, die mogelijk nadelige gevolgen konden hebben.c)    handelen in strijd met informatie- en geheimhoudingsplicht;ToelichtingVerweerder heeft zich na de aandelenoverdracht op 14 mei 2019 over de Huawei zaak in zijn e-mails van 15 mei 2019 en 19 mei 2019 tot de heer G. gewend in plaats van tot de heer K. Hiermee heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënte klaagster 1 geschonden. Verweerder heeft verder in strijd met zijn geheimhoudingsplicht het tussenvonnis van het gerechtshof van 4 juni 2019 inzake Huawei naar de heren G. en L. gestuurd.d)    handelen in strijd met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheidToelichtingDoor voor C. Group tegen klaagster 1 op te treden in het kort geding en daarnaast op te treden voor klaagster 1 in de zaak tegen Huawei heeft verweerder in strijd gehandeld met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid. Het is ingevolge Gedragsregel 15 niet toegestaan om tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben óf tegen een cliënt of een voormalig cliënt op te treden. Verweerder heeft eerst namens beide partijen getracht een schikking te bereiken om vervolgens één van die partijen tegen de ander bij te staan en verweer te voeren tegen de claim die in de koopovereenkomst als vrijwaring is opgenomen. Dat klaagster 1 geen bezwaar had tegen de bijstand van verweerder van C. Group hield verband met het feit dat klaagster 1 niet bekend was met de vordering van Huawei.e)    bewust achterhouden van cruciale informatie waardoor de voorzieningenrechter onjuist is geïnformeerd;ToelichtingVerweerder heeft de informatie over de vordering van Huawei op klaagster 1 bewust achtergehouden tijdens het kort geding in het voorjaar van 2020 en zo een onjuiste voorstelling van zaken gecreëerd. Verweerder wist dat klaagster 1 vanwege de vordering van Huawei technisch failliet was. Verweerder had als advocaat van C. Group deze informatie aan de voorzieningenrechter moeten geven. Nu dit niet is gebeurd, is de vordering van Huawei op klaagster 1 niet meegenomen in het kort geding. Als de voorzieningenrechter wel door verweerder op de hoogte was gebracht van de vordering van Huawei, zou de vordering tot inroeping van de tweede Letter of Credit niet zijn toegewezen. De informatie die verweerder bezat was derhalve van groot belang voor de uitkomst van het kort geding.  f)    bewust achterhouden van cruciale informatie teneinde de overname van de aandelen van de aandelen in klaagster 1 aan klaagster 2 te bewerkstelligen;ToelichtingVerweerder heeft tijdens de onderhandelingen met klaagster 2 over de aandelenoverdracht bewust geen openheid van zaken gegeven over de claim van Huawei en de procedure die daarover werd gevoerd. Als klaagster 2 dit had geweten, was zij de transactie niet aangegaan. Verweerder wist dat geen schikking met Huawei kon worden bereikt, een faillissement onafwendbaar leek en niet schuldenvrij kon worden geleverd.  Uit het verzoek van klaagster 2 op 13 mei 2019 om te worden geïnformeerd over de kwestie Huawei, omdat zij over te weinig informatie beschikt, moet voor verweerder zijn gebleken dat klaagster 2 niet op de hoogte was van de megaclaim van Huawei. Desondanks heeft hij klaagster 2 deze informatie niet gegeven. Op de dag van de levering van de aandelen heeft verweerder voorgesteld om in de koopovereenkomst nog een bepaling op te nemen die voorziet in de – theoretische - situatie dat klaagster 1 vóór de derde betaling failliet zou gaan. Als klaagster 2 daarop zorgelijk reageert, antwoordt verweerder geruststellend “(…) niet omdat er een faillissement zou naderen. (…) Vandaar dat genoemde bepaling moet worden opgenomen. Verder is daar geen enkele concrete aanleiding voor.” Ook toen nog had hij kunnen aangeven wat hij wist. Op een integer handelend advocaat rust in deze situatie de plicht om de andere partij correct en naar waarheid te informeren. Verweerder had voor de wederpartij cruciale informatie over Huawei moeten delen dan wel zich moeten onttrekken als advocaat.g)    niet afgeven van het volledige dossier op het eerste verzoek.ToelichtingIngevolge Gedragsregel 28 was verweerder gehouden om het dossier op een correcte wijze over te dragen, althans het dossier af te geven als klaagster 1 daarom verzoekt. Op 5 mei 2020 heeft klaagster 1 om het dossier verzocht. Pas na contact met de deken is begin mei 2020 het dossier door verweerder toegestuurd, maar na ontvangst van het dossier bleken stukken te ontbreken.

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a)4.2    De contacten over de procedure van klaagster 1 tegen Huawei liepen via de heer G. en de accountant van C. Group. Na de aandelenoverdracht heeft verweerder ook de heer L. geïnformeerd over de afwikkeling van de procedure, omdat hij als consultant/directeur/ leidinggevende van klaagster 1 was aangebleven. De kennis van de heer L. kan dus worden toegerekend aan klaagster 1. Dat de communicatie binnen klaagster 1 kennelijk niet goed was, is verweerder niet aan te rekenen. Na de aandelenoverdracht zijn geen processtukken meer ingediend. Pas op 7 mei 2020 zou een comparitie plaatsvinden, waardoor deze kwestie op dat moment geen prioriteit had. Uiteraard was het de bedoeling om nog in overleg met klaagster 1 te bepalen hoe de procedure zou worden voortgezet en of verweerder als advocaat van klaagster 1 zou aanblijven. Dat is ook de reden dat verweerder in zijn e-mail van 15 mei 2019 heeft opgemerkt dat hij klaagster 1 moest informeren. Het is er alleen niet meer van gekomen. Alle aandacht was gericht op de discussie die was ontstaan over het vaststellen van de koopsom van de aandelen.Klachtonderdeel b)4.3    Van ontijdige onttrekking was geen sprake, aangezien de comparitie zou plaatsvinden op 7 mei 2020 en verweerder zich  op 1 april 2020 heeft onttrokken, waarover hij de heer L. heeft geïnformeerd op 9 en 15 april 2020. Dat tussen de heer L. en klaagster 1 communicatieproblemen bestonden, kan verweerder niet worden tegengeworpen. Bovendien was de aard en de complexiteit van de zaak Huawei niet zodanig dat daarvoor weken aan voorbereiding nodig waren. Van enig nadeel voor klaagsters is niet gebleken, temeer omdat de comparitie van 7 mei 2020 vanwege de coronacrisis is uitgesteld.Klachtonderdeel c)4.4    Na de aandelenoverdracht op 14 mei 2019 heeft verweerder aan de heer G. alleen mededelingen gedaan over de datum van de comparitie. Het argument van schending van geheimhoudingsplicht is daarom gezocht, temeer daar klaagsters hiervan geen enkel nadeel hebben ondervonden. Bovendien had de heer G. in verband met de afgegeven vrijwaring er recht op en belang bij te weten hoe de procedure tegen Huawei zou worden voortgezet.Klachtonderdeel d)4.5    Klaagsters hebben verweerder onterecht het verwijt gemaakt dat hij voor C. Group en de heer G. heeft opgetreden in het kort geding. De inzet van de beide procedures liep namelijk zozeer uiteen dat geen sprake kon zijn van tegengestelde belangen. Klaagster 1 was weliswaar procespartij in het kort geding, maar speelde een “erbij hangende” rol. Verweerder voelde zich vrij om voor C. Group op te treden. Bovendien hebben klaagsters destijds geen bezwaar gemaakt tegen zijn optreden.  Klachtonderdelen e) en f)4.6    Verweerder heeft betwist dat hij bewust belangrijke informatie heeft achtergehouden voor klaagsters dan wel voor de voorzieningenrechter. Verweerder heeft geen rol gespeeld– ook niet op de achtergrond – bij de verkoop en levering van de aandelen. Evenmin was hij betrokken bij de juridische en financiële due diligence-onderzoeken. Hij heeft slechts de opdracht gekregen om een Memorandum of Understanding te beoordelen en vlak voor de levering de koopovereenkomst, zuiver juridisch, te beoordelen. Verweerder heeft geconstateerd dat partijen de koopovereenkomst zo hadden ingericht dat de rechtspersoon klaagster 1 schuldenvrij zou worden geleverd aan klaagster 2. Verweerder ging ervan uit en mocht ervan uitgaan dat de zaak Huawei in de onderhandelingen was betrokken en dat de vordering aan de orde was geweest bij de due diligence-onderzoeken. De risico’s ten aanzien van Huawei waren voor rekening en risico van C. Group. Verweerder behartigde de belangen van klaagster 1 toen hij in de Huawei zaak probeerde tot een schikking te komen. Dit is dienstig en kan verweerder dan ook niet worden verweten. Het door verweerder tegenover Huawei gebruikte argument van een mogelijk faillissement van klaagster 1 was mede bedoeld om Huawei te bewegen om met klaagster 1 in gesprek te gaan over een regeling. Dat verweerder in maart 2019, nadat een regeling met Huawei niet mogelijk bleek, zou weten dat klaagster 1 niet schuldenvrij zou kunnen worden geleverd, is onjuist. Verweerder had geen inzicht in de financiële gegevens of schuldenlast van klaagster 1. Daar komt nog bij dat verweerder altijd is voorgehouden dat de koopsom van de aandelen van klaagster 1 voldoende was om al haar schulden te voldoen.  Klachtonderdeel g)4.7    Verweerder heeft het volledige procesdossier inzake de kwestie Huawei overgelegd, waarmee is voldaan aan Gedragsregel 28 en de opvolgend advocaat voldoende is ingelicht. De insinuatie dat bepaalde stukken zouden ontbreken is onjuist en op geen enkele wijze onderbouwd.

5    BEOORDELING Klachtonderdelen a), c), d), e) en f) 5.1    Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen a), c), d), e) en f) ziet de raad aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.5.2    Met betrekking tot het verwijt dat verweerder vóór de aandelenoverdracht op 14 mei 2019 bewust cruciale informatie voor klaagster 2 heeft achtergehouden, oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft in zijn verweer benadrukt dat hij geen rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen die hebben geleid tot de aandelenoverdracht. Dit neemt niet weg dat vaststaat dat de Memorandum of Understanding en de conceptkoopovereenkomst aan hem zijn voorgelegd. Verweerder trad op voor klaagster 1 in de zaak Huawei en wist uit dien hoofde dat in beide documenten garanties door verkoper werden gegeven die niet juist waren, zoals de garantie dat geen juridische procedures aanhangig waren en er geen uitstaande vonnissen waren. Verweerder was er tevens van op de hoogte dat de schuld aan Huawei meer dan de helft van de schuldenlast van klaagster 1 behelsde en dat Huawei niet tot een schikking bereid was, waardoor de kans aanzienlijk was dat klaagster 1 niet schuldenvrij geleverd kon worden. Voorts staat vast dat verweerder op 13 mei 2019 door klaagster 2 specifiek is gevraagd om meer informatie te verschaffen over de zaak Huawei, vanwege gebrek aan informatie. In ieder geval op dat moment moet verweerder zich ervan bewust zijn geweest dat verkopers koper niet althans onvoldoende hebben ingelicht over de claim van Huawei en de procedure die daarover liep. Naar het oordeel van de raad had verweerder met de kennis waarover hij beschikte, zoals hiervoor omschreven, niet kunnen volstaan met de mededeling dat C. Group een vrijwaring heeft afgegeven. De positie van advocaat brengt met zich mee dat hij toen de kennis die hij over de Huawei zaak had met de koper had moeten delen dan wel, indien C. Group daar niet mee akkoord ging, zich als advocaat had moeten onttrekken. Door op dat moment over de megaclaim van Huawei te zwijgen heeft verweerder niet gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht.5.3    Klaagsters verwijten verweerder voorts dat hij na de aandelenoverdracht op 14 mei 2019 voor klaagster 1 in de Huawei zaak is blijven optreden zonder dat klaagster 2 daarvan op de hoogte was. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de heer L. over de stand van zaken in de procedure tegen Huawei heeft geïnformeerd en dat de kennelijk gebrekkige interne communicatie hem niet verweten kan worden. Dit verweer faalt. Door de aandelenoverdracht is klaagster 2 zijn cliënt geworden in de zaak Huawei. Dit betekent dat hij zich had moeten wenden tot de heer K. als statutair bestuurder van klaagster 2 en had moeten vragen of hij de belangenbehartiging van zijn nieuwe cliënt in de zaak Huawei kon voortzetten. Verweerder heeft zich echter direct na de overname tot de heer G. gewend over de kwestie Huawei. In zijn e-mail van 15 mei 2019 aan de heer G. schrijft verweerder ‘(…) Formeel zal ik [klaagster 1] moeten inlichten. Tijdens de nog te plannen bespreking graag overleg over hoe hier mee omgaan en mijn rol daarin.’ Hieruit blijkt dat hij zich terdege bewust was van zijn veranderde formele positie. Desondanks heeft verweerder zich niet rechtstreeks tot de heer K. gewend, maar is hij de heer L. blijven informeren over de voorgang van de zaak. Verweerder had er niet vanuit mogen gaan dat de heer L. na de aandelenoverdracht nog steeds ter zake bevoegd was. Hij heeft dan ook klachtwaardig gehandeld door verder te gaan met de procedure tegen Huawei zonder zijn formele opdrachtgever daarover te informeren.5.4    De raad is met klaagsters van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door na de aandelenoverdracht over de Huawei zaak te corresponderen met de heer G. Verweerder heeft in zijn e-mails van 15 en 19 mei 2019 de heer G. geïnformeerd over de voortgang van de procedure tegen Huawei en tevens heeft verweerder hem het tussenarrest van het gerechtshof van 6 juni 2019 toegestuurd. Na de aandelenoverdracht was de heer G. niet meer betrokken bij of verantwoordelijk voor klaagster 1 en diende hij derhalve als een derde te worden aangemerkt aan wie deze vertrouwelijke informatie over de Huawei zaak niet mocht worden verstrekt.5.5    Ten aanzien van het verwijt van klaagsters dat verweerder in strijd met Gedragsregel 15 heeft gehandeld door in de kort gedingprocedure in het voorjaar van 2020 als advocaat voor C. Group tegen klaagster 1 op te treden, terwijl hij daarnaast als advocaat voor klaagster 1 optrad in de Huawei zaak, oordeelt de raad als volgt. In Gedragsregel 15 lid 3 is bepaald dat aan elke van de daarin genoemde drie voorwaarden moet zijn voldaan, wil de advocaat kunnen afwijken van de regel dat het een advocaat niet is toegestaan om op te treden tegen zijn eigen cliënt. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de inzet van de beide procedures zozeer uiteen liep, dat geen sprake kon zijn van tegengestelde belangen. Verweerder kan hierin niet worden gevolgd. Als advocaat van klaagster 1 wist verweerder dat Huawei een grote vordering op haar had en dat daarvoor een vrijwaring in de koopovereenkomst is opgenomen. Gelet op het feit dat het kort geding de financiële afwikkeling van de transactie betrof, waarbij onder meer C. Group in reconventie inroeping van de tweede Letter of Credit heeft gevorderd, was dit naar het oordeel van de raad wel degelijk vertrouwelijke, zaaksgebonden informatie die relevant was voor de procedure in kort geding. Nu niet aan voorwaarde b in lid 3 van Gedragsregel is voldaan, heeft verweerder Gedragsregel 15 geschonden en daarmee naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.5.6    Zoals onder 5.5 is overwogen, is de raad van oordeel dat de informatie waarover hij inzake de vordering van Huawei op klaagster 1 beschikte, relevant was voor de procedure in kort geding. Om die reden had hij deze informatie met de rechter moeten delen. Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door de rechter onjuist, namelijk onvolledig, te informeren, wetende dat dit gevolgen kon hebben voor de uitkomst van de procedure.5.7    Klachtonderdelen a), c), d), e) en f) zullen om de bovenstaande redenen gegrond worden verklaard.Klachtonderdeel b)5.8    Klachtonderdeel b) betreft het verwijt dat verweerder zich ontijdig heeft onttrokken als advocaat van klaagster 1 in de procedure tegen Huawei. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de heer L. over zijn onttrekking heeft geïnformeerd op 9 en 15 april 2020. Klaagsters hebben gesteld dat zij pas op 24 april 2020 op de hoogte zijn geraakt van de onttrekking van verweerder. Wat hier ook verder van zij, vaststaat dat verweerder zich in de maand april 2020 heeft onttrokken, terwijl de comparitiedatum was bepaald op 7 mei 2020. Naar het oordeel van de raad is dit niet als tijdig aan te merken, mede gelet op de grote belangen die met deze procedure gemoeid waren. Het feit dat de comparitie uiteindelijk vanwege de coronacrisis is uitgesteld, doet hier niet aan af. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de raad ten onrechte volstaan met het informeren van de heer L. over zijn onttrekking. Hij had zijn onttrekking en de reden daarvoor moeten melden bij zijn formele opdrachtgever, namelijk bij de heer K. als bestuurder van de vennootschap. Ook had hij met zijn opdrachtgever moeten overleggen over de advocaat die de zaak zou overnemen. Zowel het tijdstip waarop verweerder zich heeft onttrokken als de wijze waarop hij dit heeft gedaan zijn in strijd met Gedragsregel 14 lid 3, waarin is voorgeschreven dat als een advocaat besluit om een opdracht neer te leggen, hij dat op een zorgvuldige wijze moet doen en hij ervoor zorg moet dragen dat zijn cliënt daar zo min mogelijk nadeel van ondervindt. Klachtonderdeel b) zal dan ook gegrond worden verklaard.Klachtonderdeel g)5.9    Nu verweerder heeft betwist dat hij niet het gehele dossier aan klaagsters heeft afgegeven en klaagsters het verwijt dat stukken ontbreken niet nader hebben onderbouwd, ontbreekt aan dit klachtonderdeel de feitelijke grondslag. Klachtonderdeel g) zal om die reden ongegrond worden verklaard.

6    MAATREGEL 6.1    De klachtonderdelen a), b), c), d), e) en f) zijn gegrond. De gegrond verklaarde  klachtonderdelen raken een aantal in de Advocatenwet neergelegde kernwaarden, zoals integriteit, partijdigheid, vertrouwelijkheid en de geheimhoudingsplicht. De raad rekent verweerder dit zwaar aan. Aangezien verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen en hij tijdens de zitting heeft aangegeven in te zien dat hij meer oog had moeten hebben voor zijn positie en deze beter had moeten bespreken en vastleggen, kan naar het oordeel van de raad worden volstaan met oplegging van de maatregel van berisping.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagsters geven geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagsters,b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc)    € 500,- kosten van de Staat.7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagsters. Klaagsters geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 0-916/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline:-    verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d), e) en f) gegrond;-    verklaart klachtonderdeel g) ongegrond;-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters;-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagsters, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 4 oktober 2021