Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:225
Zaaknummer
21-856/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Van onbetamelijk handelen door verweerder is de voorzitter niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenboschvan 21 december 2021
in de zaak 21-856/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 21 oktober 2021 met kenmerk K21-059 (1453103), door de raad per e-mail ontvangen op 21 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft de ex-partner bijgestaan in deze procedure.
1.2 Bij brief van 15 augustus 2019 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“Cliënte heeft meermaals aangedrongen op mediation. U heeft hier uiteindelijk mee ingestemd. (…) Evenwel, de met de mediator [naam] voor 18 juli jl. gemaakte afspraak is door u geannuleerd. U heeft niet gereageerd op het verzoek om een nieuwe afspraak te maken. Hieruit leidt cliënte af, dat u uw eigen plan trekt en heeft zij mij verzocht haar dossier te heropenen.
Het komt mij voor dat het ook in uw belang is dat u zich door een eigen advocaat laat bijstaan. (…)
Graag wil ik met u afspreken dat ik binnen 14 dagen van uw advocaat zal hebben vernomen. Ik zal dan vervolgens voorstellen een zogenaamd “viergesprek” te arrangeren”
1.3 Bij brief van 3 september 2019 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“U heeft cliënte meegedeeld niet van plan te zijn op mijn brief in te gaan. Ook zou u niet voornemens zijn een advocaat in de arm te nemen. (…)
Ik kan u niet verplichten zich tot een advocaat te wenden. (…) Bovendien is in een gerechtelijke echtscheidingsprocedure rechtsbijstand door een advocaat verplicht gesteld. Ik geef u bijgevolg (nogmaals) in overweging zich tot een advocaat te wenden. Indien ik thans niet binnen 5 dagen nader verneem zal ik een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank moeten indienen.”
1.4 Klager heeft per (ongedateerde) e-mail gereageerd en onder meer geschreven:
“Vooralsnog is het dus niet nodig om de ‘echtscheiding’ al verder in gang te zetten. Uiteraard heb ik al wel overleg met een advocaat gehad, maar ik geef de voorkeur aan een mediationtraject. (…)
Kortom, uw inmenging is vooralsnog even niet (meer) nodig.
Ik vertrouw er dan ook op dat u geen koren op de molen gooit en de zaak verergert.”
1.5 Bij e-mail van 11 september 2019 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven:
“Voor cliënte staat vast dat een echtscheiding onvermijdelijk is en ook dat voor haar mediation vooralsnog een afgesloten weg is die zij niet nogmaals zal bewandelen. Dat laat onverlet dat zij wel wil trachten in onderling overleg tot afspraken te komen. Ik stel voor dat u uw advocaat met mij contact laat opnemen om een viergesprek te beleggen.”
1.6 Op 12 september 2020 is door verweerder, namens de ex-partner, een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend.
1.7 Bij e-mail van 15 september 2020 heeft verweerder aan het planbureau van de rechtbank onder meer geschreven:
“[Advocaat klager] heeft opgave van zijn verhinderingen gedaan. (…)
Het gaat ten deze om voorlopige voorzieningen die reeds daarom spoedeisend zijn. Ik verzoek u geen acht te slaan op de verhinderingen van [advocaat klager] omdat zij opgave er toe leidt dat feitelijk eerst op zeer lange termijn een zitting zou kunnen worden gepland en dat is onverantwoord en schaadt de belangen van cliënte.”
1.8 Bij beschikking van 3 mei 2021 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-partner uitgesproken.
1.9 Op 17 mei 2021 heeft verweerder, namens de ex-partner, een ‘verweerschrift op zelfstandige verzoeken’ ingediend. Dit verweerschrift maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.10 Op 24 juni 2021 heeft verweerder via een zogenaamd F9-formulier onder meer aan de rechtbank geschreven:
“[Advocaat klager] laat zijn kantoorgenoot [naam] opgave van de verhinderingen (van [advocaat klager]) doen welke er toe leiden dat feitelijk de komende drie maanden geen zitting kan worden gepland ondanks het uitdrukkelijk verzoek van de GI deze zo spoedig mogelijk te plannen. Ik verzoek u op de verhinderingen van [advocaat klager] geen acht te slaan. Hij kan zich ten deze laten vervolgen door [kantoorgenoot] of door een van zijn andere kantoorgenoten. (…) Ik verzoek u zo spoedig mogelijk de zitting te plannen.”
1.11 Op 2 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
niet voor ogen heeft gehouden dat een regeling in der minne de voorkeur verdiend boven een proces (gedragsregel 5); niet doelmatig heeft gehandeld (gedragsregel 6); zich onnodig grievend heeft uitgelaten (gedragsregel 7); feiten heeft gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen (gedragsregel 8); de rechtbank heeft verzocht geen rekening te houden met de verhinderdata van de advocaat van klager.Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:
2.2 Met betrekking tot de klachtonderdelen a en b stelt klager dat verweerder zich niet coöperatief opstelt en niet integer handelt. Zijn handelen is in strijd met de kernwaarde integriteit. Verweerder is een kort geding gestart om klager bang te maken, zo heeft klager van zijn ex-partner vernomen. Verweerder wenste verder niet met klager in gesprek te gaan, maar slechts met een advocaat, terwijl klager op dat moment niet werd bijgestaan door een advocaat. Klager was daardoor gedwongen een advocaat aan te stellen. Ook nadat klager zich liet bijstaan door een advocaat, wilde verweerder geen gesprek voeren. Ook heeft verweerder zijn voorstel voor de financiële afwikkeling niet onderbouwd. Door verweerders handelwijze is de relatie tussen klager en de ex-partner geschaad.
2.3 Met betrekking tot de klachtonderdelen c en d stelt klager dat verweerder zich onder punt 9 en 10 van het verweerschrift van 17 mei 2021 onjuist en onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Verweerder beschrijft daarin dat klager de ID-kaarten van de kinderen heeft ‘ingepikt’ en doet het voorkomen alsof klager de kinderen wilde ontvoeren, terwijl klager met zijn kinderen op vakantie ging.
2.4 Met betrekking tot klachtonderdeel e beklaagt klager zich over verweerders bericht aan de rechtbank van 24 juni 2021.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Uit gedragsregel 5 volgt dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Uit de toelichting op de regel blijkt dat regel 5 geen absolute verplichting daartoe behelst: het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven.
4.3 Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder op dit punt onbetamelijk heeft gehandeld. Het stond verweerder vrij om, na overleg met zijn cliënte, te besluiten op dat moment niet met klager of zijn advocaat in gesprek te gaan. Door klager is onvoldoende gesteld en onderbouwd dat verweerder hierbij klachtwaardig heeft gehandeld. Dat verweerder kennelijk een voorstel heeft gedaan dat naar de mening van klager onvoldoende onderbouwd was, acht de voorzitter evenmin onbetamelijk, mede gelet op het feit dat klager ook dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.4 Uit gedragsregel 6 volgt dat een advocaat de doelmatige behandeling van de zaak dient na te streven en in het oog dient te houden dat ook ten laste van de wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.
4.5 Klager stelt dat verweerder een kort geding is gestart om klager bang te maken. Verweerder heeft dit betwist. De voorzitter kan, bij gebreke van verdere onderbouwing, de juistheid van klagers stelling niet vaststellen. Dat verweerder (verder) onnodige procedures is gestart of anderszins klagers belangen nodeloos of op onevenredige wijze heeft geschaad, is door klager onvoldoende onderbouwd. Dat de relatie tussen klager en de ex-partner door verweerders toedoen is geschaad, is door klager gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd en door verweerder betwist. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdelen c) en d)
4.6 Klager verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en onjuiste feiten heeft gesteld, waarbij klager verwijst naar de punten 9 en 10 van het verweerschrift van 17 mei 2021. Van onnodig grievende uitlatingen of het stellen van onjuiste feiten is de voorzitter echter niet gebleken. Hoewel voorstelbaar is dat klager het niet eens is met de gebruikte bewoordingen en de weergegeven visie, maakt dat op zichzelf niet dat sprake is van onbetamelijk handelen door verweerder. Verweerder heeft de visie van zijn cliënte verwoord en mocht daarbij afgaan op het feitenmateriaal dat hem door zijn cliënte werd verstrekt. Dat die gegevens feitelijk onjuist waren en/of dat verweerder wist of behoorde te weten dat die onjuist waren, is de voorzitter niet gebleken.
4.7 Voor zover klager ook stelt dat verweerder zich op andere momenten onnodig grievend en/of onjuist heeft uitgelaten, geldt dat dit door klager onvoldoende is gesteld en onderbouwd.
4.8 De voorzitter zal deze klachtonderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
4.9 Klager verwijt verweerder feitelijk dat hij de rechtbank heeft verzocht geen rekening te houden met de verhinderdagen van klagers advocaat. De voorzitter is van oordeel dat een dergelijk verzoek, gelet op het belang van verweerders cliënt en het spoedeisend karakter van de zaak, niet onbetamelijk is. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.1 Indien en voorzover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021.
Griffier Voorzitter