Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:298
Zaaknummer
21-974/A/DH/W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. Procedurele beslissing. Volgend wrakingsverzoek zal niet meer in behandeling worden genomen.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van deRaad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 20 december 2021in de zaak 21-974/A/DH/Wnaar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:
verzoeker
1. DE FEITEN1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad Den Haag) zijn twee klachtzaken aanhangig onder nummers 21-305/DH/DH en 21-418/DH/DH met verzoeker als klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg als verweerder. 1.2 Bij afzonderlijke beslissingen van 30 juni 2021 heeft de voorzitter van de raad Den Haag in beide zaken alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is verzoeker in verzet gegaan. De raad Den Haag heeft de behandeling van de verzetzaken vervolgens gepland op 27 september 2021.1.3 Bij e-mail van 27 september 2021 10:30 uur heeft verzoeker de wraking verzocht van de leden van de raad Den Haag die de verzetzaken zouden behandelen, te weten mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. M.G. van den Boogaard en mr. M.P. de Klerk (hierna: de tuchtrechters). De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de wrakingskamer) heeft dit wrakingsverzoek bij beslissing van 11 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard.1.4 Verzoeker heeft bij het Hof van Discipline hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de wrakingskamer van 11 oktober 2021. In afwachting van de uitkomst van het hoger beroep heeft de raad Den Haag besloten de behandeling van de verzetzaken aan te houden tot na de beslissing van het Hof van Discipline op het door verzoeker ingestelde hoger beroep. 1.5 Bij e-mail van 22 november 2021 heeft verzoeker opnieuw de wraking verzocht van de tuchtrechters. 1.6 Bij hun schriftelijke reactie van 9 december 2021 hebben de tuchtrechters bericht dat en waarom zij niet berusten in de wraking.1.7 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van het wrakingsverzoek met de bijlagen en de reactie van de tuchtrechters.
2 BEOORDELING2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.2.3 Verzoeker heeft, zo begrijpt de wrakingskamer, aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de behandeling van de verzetzaken niet aangehouden behoefde te worden in afwachting van de beslissing van het Hof van Discipline op het door verzoeker ingestelde hoger beroep. Volgens de tuchtrechters zelf heeft dat hoger beroep immers geen kans van slagen. Verzoeker verwijt de tuchtrechters dan ook obstructie van recht, aldus verzoeker. 2.4 Het verweer van de tuchtrechters luidt dat de door verzoeker aangevoerde grond het wrakingsverzoek niet kan dragen, althans dat uit zijn e-mail niet blijkt van enige vooringenomenheid of partijdigheid, dan wel van gewekte schijn daartoe, noch dat zij anderszins zodanig hebben gehandeld dat daarmee geen recht wordt gedaan aan een behoorlijke behandeling van de verzetten van verzoeker. Integendeel, aldus de tuchtrechters.2.5 De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om de behandeling van de verzetzaken aan te houden in afwachting van de uitkomst van het door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer, niet kan meebrengen dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke onpartijdigheid. Het gaat hier om een procedurele beslissing die is voorbehouden aan de tuchtrechters. Aan een dergelijke beslissing valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gebleken. Gesteld noch gebleken is dat bij de tuchtrechters bij het nemen van de beslissing sprake was van enige vooringenomenheid noch zijn er feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat vrees voor zulke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
2.6 Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.
2.7 De wrakingskamer is van oordeel dat de indiening van het wrakingsverzoek geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de in 1.2 genoemde verzetzaken niet meer in behandeling wordt genomen.
BESLISSINGDe wrakingskamer:- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond.- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de in 1.1 genoemde verzetzaken niet in behandeling wordt genomen.- bepaalt dat de in 1.1 genoemde verzetzaken zullen worden behandeld op een nader door de raad Den Haag te bepalen datum. Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. D. Horeman en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 20 december 2021