Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:262
Zaaknummer
21-485
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt. Verweerders cliënte had een voldoende gerechtvaardigd belang bij het achterhalen van de personen/instellingen die klager had benaderd om onder andere te voorkomen dat klager het verspreiden van informatie zou voortzetten. In wat klager heeft aangevoerd, is geen grond voor het oordeel dat verweerder de belangen van klager onnodig en onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2021
in de zaak 21-485/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 juni 2021 met kenmerk K20/140 door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager was sedert 1 mei 2002 in loondienst van Stichting De Kempel. Op verzoek van klager is de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2019 beëindigd.
1.2 Eind 2019 heeft klager bij de Onderwijsinspectie een melding gedaan over een vermoeden van onrechtmatige besteding van publieke middelen door Stichting De Kempel.
1.3 De Onderwijsinspectie heeft Stichting De Kempel bij e-mail van 3 juli 2020 bericht dat de kwestie, na een correctie in de financiële administratie, als afgehandeld wordt beschouwd en dat geen aanleiding bestaat een formeel onderzoek te starten. Klager is hierover geïnformeerd. Stichting De Kempel heeft de door de Onderwijsinspectie vereiste correctie uitgevoerd.
1.4 Bij e-mails van onder andere 2, 3 en 11 september 2020 en 3 oktober 2020 heeft klager medewerkers van Stichting De Kempel en onderwijsinstellingen geïnformeerd over onder andere zijn vermoeden (zie onder 1.2) en het bezoek van de Onderwijsinspectie aan Stichting De Kempel.
1.5 Verweerder heeft vervolgens als advocaat van Stichting De Kempel klager bij brief van 5 oktober 2020 verzocht om een bevestiging dat hij geen e-mails meer zal verzenden aan onder andere de in 1.4 genoemde personen en instellingen.
1.6 Bij e-mail van 6 oktober 2020 heeft klager aan verweerder het volgende geschreven:
“Zojuist in overleg met mijn advocaat heb ik besloten om af te zien van verdere verspreiding van informatie inzake gebeurtenissen bij Stichting De Kempel gedurende mijn diensttijd van 1 mei 2002 tot 1 mei 2019.
Dit betekent dat reeds verzonden informatie van voor 5 oktober 2020 en waarvan de ontvanger zich nadien nog zou melden buiten deze toezegging valt .”
1.7 In reactie op de in 1.6 genoemde e-mail heeft verweerder klager verzocht hem mede te delen aan wie hij de informatie voor 5 oktober 2020 heeft verzonden.
1.8 Bij e-mail van 7 oktober 2020 heeft klager aan verweerder het volgende geschreven:
“(…)Er is geen lijst van geadresseerde derde of plan van aanpak, mocht u dit denken. De door u genoemde derden zijn benaderd vanwege de Christelijk(Katholieke) Identiteit die onder de naam Katholieke Hogeschool De Kempel gepropageerd wordt.
(…)De verspreiding van de mails was er op gericht dat er duidelijkheid werd gegeven. Beschuldigd worden en wetend dat men beroepsmatig gehouden is om melding te doen van onrechtmatigheid.(…)”
1.9 Bij e-mail van 7 oktober 2020 heeft verweerder klager onder meer het volgende geschreven:
“(…)Waar het De Kempel slechts om gaat met de 2e alinea van mijn e-mail, is dat u uw toezegging beperkte tot het niet verspreiden van informatie over gebeurtenissen tot 1 mei 2019. De Kempel ziet graag bevestigd dat er geen beledigende, smadelijke, lasterlijke, onnodig grievende en/of onware informatie wordt verspreid over (vermeende) gebeurtenissen in welke periode ook, derhalve ook niet van na 1 mei 2019. Behoudens uw andersluidende tegenbericht in deze week, ga ik ervan uit dat uw toezegging daar ook op ziet.(…)
Alinea 3 behelst slechts dat De Kempel graag een (volledig) overzicht ontvangt van de personen en instellingen aan wie u tot 5 oktober 2020 een e-mail of ander bericht hebt gestuurd gelijk of soortgelijk aan de e-mail die u verzond op 2, 3 en 11 september en 3 oktober 2020 aan o.a. medewerkers van De Kempel, de Vereniging Hogescholen, de Marnix Academie en ten minste één basisschool. Dat overzicht ontvang ik graag deze week van u.”
1.10 Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft verweerder klager het volgende bericht:
“(…)Het verzoek van De Kempel is eenvoudig bedoeld en veronderstelt geen plan van aanpak of iets dergelijks. Waar het om gaat is de vraag aan u om een lijst(je), overzicht of iets dergelijks te maken van degenen aan wie u (tot 5 oktober 2020) een e-mail hebt gestuurd. Dat kan gewoon in een e-mail aan mij. De Kempel weet al van de e-mail die u verzond op 2, 3 en 11 september en 3 oktober 2020 aan enkele medewerkers van De Kempel, de Vereniging Hogescholen, de Marnix Academie, en een basisschool.
Dus kort samengevat is de vraag niet meer dan: aan wie zond u dergelijke e-mails nog meer?”
1.11 Bij e-mail van 9 oktober 2020 van 9:05 uur heeft klager verweerder meegedeeld:
“(…) Uw vraag wie ik allen heb geïbformeerd, nadat ik door de Onderwijsinspectie in het gelijk werd gesteld, is niet te reproduceren.(…).”
1.12 Bij e-mail van 9 oktober 2020 van 16:31 uur heeft verweerder klager het volgende geschreven:
“(…)Als u een blik werpt in de ‘sent items’/verzonden e-mails van uw e-mailaccount, hebt u de verzonden e-mails al gereproduceerd. Ik verneem namens De Kemp vervolgens graag van u aan wie u deze zond.”
1.13 Bij e-mail van 9 oktober 2021 heeft klager verweerder meegedeeld:
“(…)Vertrouwelijk verstuurde emails aan wie dan ook zijn niet voor derden bestemd.
Blijft de vraag of u het recht heeft om mijn emailadres te gebruiken. Mijn goedkeuring heeft de oud-werkgever niet gekregen om dit aan derden te verstrekken.
(…)Mijn partner heeft u ook al verzocht te stoppen met uw mails.
Ik ervaar u opdringerigheid als stalking.”
1.14 Op 12 oktober 2020 heeft klager een klacht over verweerder ingediend.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
klager over te willen halen om de privacy van anderen te schenden; klager te e-mailen, terwijl klager geen e-mails van verweerder wil ontvangen.2.2 Klager heeft klachtonderdelen a) en b) als volgt toegelicht. Verweerder heeft hem gevraagd e-mailadressen te verstrekken van de personen die hij heeft ge-e-maild over Stichting De Kempel. Hij heeft zelfs instructies gegeven op welke wijze klager deze e-mailadressen terug zou kunnen vinden. Klager meent dat zijn e-mails vertrouwelijk zijn en hij de privacy van derden niet zal schenden. Verweerder wil dit, gelet op zijn aanhoudende e-mails en de wijze waarop hij communiceert, niet accepteren. Verweerder heeft druk op hem uitgeoefend, aldus klager.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft geen gedragsregel of enige norm geschonden. Zijn cliënte kon en mocht het standpunt innemen dat klager zijn berichten diende te staken en dat hij inzicht moest verschaffen aan wie hij bepaalde berichten had gezonden. Als advocaat kon en mocht hij dat partijstandpunt van zijn cliënte behartigen en kon en mocht hij klager daarover aanschrijven. Hij heeft niet gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Daarnaast valt niet in te zien dat hij een gedragsregel of enige andere norm zou hebben geschonden door klager te verwijzen naar de “sent items” in zijn e-mailbox. Zijn cliënte heeft er belang bij dat klager geen grievende en/of onware uitlatingen zal verspreiden, dan wel grievende of schadelijke acties zal ondernemen.
4. BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft namens zijn cliënte klager verzocht om de e-mailadressen te verstrekken van de personen/instellingen die hij tot 5 oktober 2020 heeft geïnformeerd over - in klagers optiek - onrechtmatige besteding van publieke middelen door verweerders cliënte. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder hiermee niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt. Verweerder is gehouden als partijdige belangenbehartiger de belangen van zijn cliënte te behartigen. Verweerders cliënte had, gelet op de aard van de informatie die klager over zijn cliënte had verspreid en het bericht van de Onderwijsinspectie daarover, een voldoende gerechtvaardigd belang bij het achterhalen van de personen/instellingen die klager (ook) tot 5 oktober 2020 had benaderd om onder andere te voorkomen dat klager het verspreiden van informatie zou voortzetten. In wat klager heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig en onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Dat verweerder klager erop heeft gewezen dat de e-mailadressen onder de map “verzonden berichten” van zijn e-mailaccount te vinden zijn, is niet klachtwaardig. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met het sturen van e-mails aan klager waarin hij aandringt op het verstrekken van de gevraagde e-mailadressen, niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. Het aandringen op deze informatie is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar; verweerder heeft immers het standpunt van zijn cliënte aan klager willen overbrengen. Klager heeft dit als druk ervaren. De voorzitter is echter niet gebleken van het uitoefenen van ongeoorloofde druk door verweerder. Klachtonderdeel b) is ook kennelijk ongegrond.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. G. Pandayis deze beslissing ondertekend doormr. M.M. Goldhoorn ( griffier)
Verzonden d.d. 2 augustus 2021