Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:287

Zaaknummer

21-551/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verschillende klachtonderdelen over eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerder klagers heeft gewaarschuwd dat de kosten opliepen tot een aanzienlijk hoger bedrag dan het voorschotbedrag. De raad is derhalve van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatewet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 17, derde lid. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond verklaard. Voorts heeft de raad overwogen dat verweerder in strijd met gedragsregel 17, vijfde lid, klagers niet heeft gewezen op de toepasselijke kantoorklachtenregeling en de overige mogelijkheden om het geschil op te lossen. Dit klachtonderdeel is daarom ook gegrond verklaard. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 13 december 2021in de zaak 21-551/A/NHnaar aanleiding van de klacht van:

klagersgemachtigde: mr. L. de Jager

over:

verweerder gemachtigde: mr. Postma 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 27 oktober 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 24 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ds/1271327 van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 oktober 2021. Daarbij waren klagers, met hun gemachtigde en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier met bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail met bijlagen van 21 oktober 2021.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Begin december 2019 heeft de heer B.E.F. Doelwijt, namens klagers, contact gezocht met het kantoor van verweerder met betrekking tot een rechtszaak die klagers hadden aangespannen tegen A. B.V. Die procedure had ten doel om betaling te verkrijgen van een bedrag aan onbetaald gebleven facturen, doch die uitmondde in een grote tegenvordering. Doelwijt heeft namens klagers aan verweerder de opdracht verstrekt om de procedure bij de rechtbank over te nemen en voort te zetten teneinde de reconventionele vordering te weerleggen. Voordat zij zich tot het kantoor van verweerder wenden, werden klagers in die procedure door een andere advocaat bijgestaan. 2.3    Op 21 januari 2020 heeft verweerder een opdrachtbevestiging met algemene voorwaarden aan klagers gezonden met een voorschotdeclaratie van € 40.000,- exclusief BTW. Klagers hebben de nota voldaan.2.4    Verweerder is eigenaar/bestuurder van het advocatenkantoor. In deze zaak was hij de behandelend advocaat en het vaste aanspreekpunt voor klagers. Hij heeft de financiële afspraken met klagers gemaakt en de opdrachtbevestiging opgesteld en gestuurd. In deze zaak heeft mr. Van de G., medewerker in loondienst bij het advocatenkantoor, een conclusie van antwoord in reconventie geschreven.2.5    Bij factuur van 5 februari 2020 is € 18.897,80 exclusief BTW gedeclareerd en verrekend met het betaalde voorschot. Bij factuur van 10 maart 2020 is € 14.315,44 exclusief BTW gedeclareerd en verrekend met het betaalde voorschot. In de maanden april, mei en juni zijn geen declaraties gezonden. Bij factuur van 14 juli 2020 is € 33.471,25 exclusief BTW aan honorarium gedeclareerd. Uiteindelijk is in totaal een bedrag van € 68.502,44 exclusief BTW bij klagers in rekening gebracht.  2.6    Bij e-mail van 27 juli 2020 hebben klagers bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de declaraties. 2.7    Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft verweerder gereageerd op deze mail van klagers. 2.8    Vervolgens hebben klagers, bijgestaan door mr. De Jager, uitgebreid met verweerder gecorrespondeerd over de facturen en de voortgang van de zaak.2.9    Op 24 augustus 2020 heeft verweerder, na goedkeuring van de heer Doelwijt, de conclusie van antwoord bij de rechtbank ingediend. 2.10    Op 9 september 2020 heeft verweerder nog een reactie naar de rechtbank gestuurd naar aanleiding van een verzoek van de wederpartij. 2.11    Bij e-mail van 22 september 2020 heeft verweerder zich in de procedure als advocaat onttrokken. 

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder:a)    excessief te declareren;b)    dat hij hen niet op de hoogte heeft gesteld dat de declaratie aanmerkelijk hoger zou worden dan de aanvankelijk opgegeven schatting;c)    niet te wijzen op de kantoorklachtenregeling en de overige mogelijkheden om het geschil op te lossen;d)    niet op een zorgvuldige wijze de verstrekte opdracht neer te leggen; e)    onvoldoende voor ogen te houden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient.

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd. 4.2    Omdat de klacht niet is toegespitst op de individuele advocaten, is de klacht niet- ontvankelijk.4.3    Ook omdat de klagende vennootschappen niet meer bestaan zijn de klagers niet-ontvankelijk zijn.4.4    Verweerder heeft niet excessief gedeclareerd. De gedeclareerde uren zijn reëel gelet op de omvang en de complexiteit van de zaak. Doelwijt heeft aangegeven dat hij zijn bezwaren tegen de facturen met verweerder wilde bespreken. Daarom zijn deze klachten niet voorgelegd aan de klachtenfunctionaris. Verweerder heeft de opdracht op een zorgvuldige wijze neergelegd. 4.5    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELINGOntvankelijkheid5.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat de klacht niet is  toegespitst op de individuele advocaten. De raad is van oordeel dat op grond van de klachtbrief en toelichting, alsmede het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk is geworden dat de klacht in alle onderdelen is gericht tegen zowel verweerder als mr. Van de G.  5.2    Verweerder heeft onder verwijzing naar informatie van de Kamer van Koophandel nog betoogd dat de klagende vennootschappen niet meer bestaan en klagers om die reden niet-ontvankelijk zijn. De raad overweegt hierover als volgt. De opdrachtbevestiging is gestuurd aan Lenard & Lenard Training & Development B.V. Partij in de procedure was deze vennootschap alsmede Lenard & Lenard HR Outsourcing Consultancy B.V. Hoewel klagers zich in de klachtbrief van 27 oktober 2020 bedienen van de kennelijk op dat moment niet meer gehanteerde statutaire naam van deze vennootschappen, is voldoende duidelijk dat het de vennootschappen zijn die destijds de voornoemde statutaire namen hadden, die de klachten hebben ingediend. Deze vennootschappen bestaan nog, zij het onder een andere statutaire naam. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.

Inhoudelijk5.3    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).5.4    De raad stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.Klachtonderdeel a)5.5    De raad overweegt dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De raad is van oordeel dat het gedeclareerde bedrag onmiskenbaar hoog is, maar dat niet is gebleken van een wanverhouding tussen het declaratiebedrag en het belang of werkzaamheid. Door verweerder is een urenspecificatie gegeven en klagers hebben de voorschotdeclaratie van € 40.000,- zonder protest hebben betaald. De stelling van klagers dat er sprake was van een vaste prijsafspraak van € 20.000 acht de raad om die reden niet aannemelijk. De vraag of de op de specificatie genoemde uren terecht zijn en een te verwachten invulling vormen van de verleende opdracht, is niet ter beantwoording aan de tuchtrechter Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard. Klachtonderdeel b)5.6    De raad stelt vast dat in strijd met de opdrachtbevestiging dat doorgaans maandelijks wordt gedeclareerd, in de maanden april, mei en juni geen declaraties zijn gezonden. Niet eerder dan bij factuur van 14 juli 2020 werd € 33.471,25 exclusief BTW aan honorarium gedeclareerd en werd het voor klagers duidelijk dat het voorschotbedrag van € 40.000 was opgesoupeerd en aanvullend nog eens € 28.358,06 exclusief BTW diende te worden betaald. 5.7    Gedragsregel 17, derde lid, bepaalt dat zodra de advocaat voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan de aanvankelijk aan de cliënt opgegeven schatting, hij zijn cliënt daarvan op de hoogte stelt. Hoewel een voorschotdeclaratie niet zonder meer is gelijk te stellen aan een kosteninschatting, kan de raad zich wel voorstellen dat klagers dat in de onderhavige zaak als zodanig hebben beschouwd.5.8    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klagers wel degelijk heeft medegedeeld dat de kosten hoger zouden worden dan € 40.000. Nu verweerder dit niet schriftelijk heeft vastgelegd en dat door klagers wordt betwist, is dat niet vast komen te staan. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder klagers in deze periode heeft gewaarschuwd dat de kosten opliepen tot een aanzienlijk hoger bedrag dan het voorschotbedrag. De raad is derhalve van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatewet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 17, derde lid. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond zal worden verklaard. Klachtonderdeel c)5.9    De raad stelt vast klagers bezwaar hebben gemaakt tegen de declaratie. Gedragsregel 17, vijfde lid, bepaalt dat de advocaat in dat geval verplicht is om de cliënt te wijzen op de toepasselijke kantoorklachtenregeling en de overige mogelijkheden om het geschil op te lossen. Dat heeft verweerder niet gedaan. De raad is van oordeel dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ook gegrond worden verklaard. Klachtonderdeel d)5.10    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder op een onzorgvuldige wijze zijn opdracht heeft neergelegd. De raad acht daarbij van belang dat verweerder - in overleg met de opvolgend advocaat - ook nadat klagers bezwaar hadden gemaakt tegen de facturen en er een vertrouwensbreuk was ontstaan, werkzaamheden voor klagers heeft verricht, waaronder het indienen van een processtuk bij de rechtbank. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard. Klachtonderdeel e)5.11    De raad is van oordeel dat het verwijt dat verweerder onvoldoende voor ogen heeft gehouden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient, onvoldoende is onderbouwd. Immers dat door de opvolgend advocaat snel een regeling kan worden bereikt, kan mede gelegen zijn in de ingediende conclusie. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard. 

6    MAATREGEL6.1    De raad heeft twee klachtonderdelen gegrond verklaard. Gelet op de aard en ernst van de gedragingen en het feit dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad de oplegging van een waarschuwing als maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 50 reiskosten van klagers,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart de klachtonderdelen b) en c) gegrond;-    verklaart de klachtonderdelen a), d) en e) ongegrond;-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. R. Lonterman en A.Ch.H. Franken, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 13 december 2021