Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:286

Zaaknummer

21-422/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Ongegronde klacht van advocaat over advocaat na overname zaak. Verweerder heeft zich jegens klager bij de behandeling van de van klager overgenomen zaak niet in strijd met artikel 10a lid 1, sub d Advocatenwet en gedragsregel 24 gedragen. Het belang van verweerder om zijn cliënte goed bij te staan weegt zwaarder dan het belang van klager bij verrekening van de toevoeging.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 13 december 2021in de zaak 21-422/A/NHnaar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 24 september 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 10 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/1012537 van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 september 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.1.4    De zaak is op de zitting aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Dat is niet gelukt, waarna uitspraak is bepaald op heden. 1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.  

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klager heeft in 2014 van zijn toenmalige kantoorgenoot, mr. Van M, de zaak van mevrouw C overgenomen. Voor de behandeling van de zaak van mevrouw C heeft de Raad voor Rechtsbijstand op 22 oktober 2012 een toevoeging verleend. De zaak van mevrouw C betreft een nalatenschapskwestie. Mevrouw C had de nalatenschap van haar op 19 december 2010 overleden moeder beneficiair aanvaard en was het niet eens met de rekening en verantwoording van de executeur testamentair, zijn declaratie en de verkoop van de woning van de erflater. 2.3    Nadat klager mevrouw C had geadviseerd om haar erfdeel te aanvaarden heeft verweerder op verzoek van mevrouw C de zaak overgenomen. Op 30 april 2015 heeft verweerder van klager het dossier in de zaak ontvangen. 2.4    Bij brief van 4 februari 2016 heeft klager verweerder gevraagd of de zaak al was  afgewikkeld en, zo nee, wanneer de afwikkeling kon worden verwacht. In verband met de fiscale waardering van het onderhanden werk heeft klager verweerder verzocht hem op korte termijn te berichten. 2.5    Bij brief van 5 februari 2016 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij helaas geen antwoord kon geven op zijn vraag, omdat hij simpelweg niet kon inschatten wanneer de zaak is afgewikkeld. Klager kon er echter van uitgaan dat verweerder hem binnen een maand nadat hij de toevoeging zou kunnen declareren een voorstel tot verrekening zou doen. 2.6    Bij brief van 9 februari 2017 heeft klager verweerder opnieuw gevraagd of de zaak al was opgelost en zo niet, wat de stand van zaken dan was en binnen welke termijn de afwikkeling te verwachten viel. Bij brief van 18 mei 2017 heeft klager verweerder erop gewezen dat verweerder niet op zijn brief van 9 februari 2017 had gereageerd. 2.7    Op 29 mei 2017 heeft verweerder aan mevrouw C een advies uitgebracht om tot een afwikkeling van de zaak te komen en haar om instructies gevraagd. Op 19 september 2017 heeft verweerder mevrouw C nogmaals om instructies gevraagd en haar verzocht met hem een afspraak te maken. Hierop heeft mevrouw C verweerder telefonisch benaderd en aangegeven dat zij vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat was om aandacht aan de zaak te geven. 2.8    Bij brief van 22 november 2017 heeft klager verweerder wederom om informatie verzocht over de voortgang van zaak. Bij brief van eveneens 22 november 2017 heeft verweerder klager laten weten dat de zaak nog steeds niet was afgerond en dat hij ook niet wist of dat jaar nog een definitieve afwikkeling van de zaak zou volgen, aangezien hij nog niet had  vernomen of mevrouw C zijn advies zou opvolgen en wat haar verdere instructies waren. Verder heeft verweerder klager meegedeeld dat er geen gerechtelijke procedure is gevoerd en dat de notaris aan hem had bevestigd dat het aandeel van mevrouw C nog onder hem was en kon worden uitgekeerd zodra zij de akte van verdeling had geaccordeerd. 2.9    Bij brief van eveneens 22 november 2017 heeft verweerder mevrouw C opnieuw verzocht om een afspraak met hem te maken om de verdere voortgang van de zaak te bespreken. 2.10    Bij brief van 1 februari 2018 heeft klager opnieuw naar de stand van zaken gevraagd. Bij e-mail van 9 februari 2018 heeft verweerder klager bericht dat hij kort na 19 februari 2018 van hem kon vernemen gelet op zijn advies aan mevrouw C.  2.11    Bij brief van 28 maart 2018 heeft klager aan zowel verweerder als mevrouw C meegedeeld dat hij ondanks verweerders toezegging hem kort na 19 februari 2018 te berichten, nog steeds niets had vernomen van hem.2.12    Bij brief van 3 april 2018 heeft mevrouw C klager meegedeeld dat het niet klopte dat hij niets meer had vernomen. Mevrouw C had namelijk op 13 februari 2018 gebeld met het kantoor van klager en aan de secretaresse van klager doorgegeven dat zij haar afspraak met verweerder van 19 februari 2018 heeft moeten verzetten en dat de vertraging in de zaak niet aan verweerder lag maar door haar kwam. Verder heeft mevrouw C klager bericht dat zij zich realiseerde dat de zaak lang liep, maar dat dit meerdere oorzaken had en het niet haar bedoeling was de zaak nu af te raffelen omdat klager haar hiertoe probeerde te bewegen. Zij heeft klager tot slot verzekerd dat zodra de zaak zou zijn afgehandeld, deze zou worden gedeclareerd via de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand en dat hij dan niet zou worden vergeten. 2.13    Bij brief van 18 juli 2018 heeft klager verweerder opnieuw verzocht om informatie over de voorgang van de zaak. 2.14    Bij brief van 25 oktober 2018 heeft mevrouw C aan klager laten weten dat zij in verband met een sterfgeval in haar familie minder aandacht aan haar zaak kon besteden.2.15    Op 24 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij artikel 10a lid 1, onder d, Advocatenwet en gedragsregel 24 heeft geschonden. 

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING5.1    Beoordeeld dient te worden of klager zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verweerder zich bij de behandeling van de zaak van mevrouw C jegens klager heeft gedragen in strijd met artikel 10a lid 1, sub d Advocatenwet en gedragsregel 24. 5.2    In artikel 10a lid 1, sub d Advocatenwet is vastgelegd dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten, dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. 5.3    Op grond van gedragsregel 24 mag van een behoorlijk handelend advocaat worden verwacht dat hij in het belang van de rechtszoekenden en van de advocatuur in het algemeen streeft naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. 5.4    Klager heeft toegelicht dat naar zijn oordeel de zaak van mevrouw C allang is afgehandeld, maar dat verweerder hem misleidt door te blijven volhouden dat de zaak nog niet is afgehandeld. Door de handelwijze van verweerder kan de toevoegingsopbrengst niet worden verrekend. De kans is bovendien aanwezig dat wanneer de toevoeging wordt gedeclareerd deze wordt ingetrokken, waarna klager zijn uren die hij aan de zaak heeft besteed niet in rekening kan brengen, aldus nog steeds klager. 5.5    Verweerder heeft aangevoerd dat de zaak van mevrouw C nog niet is afgerond. Het erfdeel van mevrouw C staat nog op de derdengeldenrekening van de notaris. Hij heeft bovendien betwist dat hij de behandeling van de zaak traineert. Mevrouw C is een kwetsbare vrouw die zich vanwege haar slechte lichamelijke toestand niet in staat acht om in de zaak een actieve houding aan te nemen. Door het Covid-19 virus was zij niet in de gelegenheid haar behandelaars te bezoeken, waardoor haar toestand is verslechterd. Verweerder kan niet aan de wil en de belangen van mevrouw C voorbij gaan. Hij wil de zaak netjes voor haar afhandelen. Klager heeft een ander belang dan mevrouw C. Verweerder is bereid om vooruitlopend op de uitbetaling van de toevoeging klager daarvan 75% te betalen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 800,-, aldus nog steeds verweerder5.6    De raad overweegt als volgt. Op grond van het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken is niet gebleken dat verweerder zich jegens klager klachtwaardig heeft gedragen door gedragsregel 24 niet in acht te nemen. Hoewel de raad constateert dat de zaak van mevrouw C al zeer lang loopt en begrip heeft voor de ergernis van klager hierover, valt niet vast te stellen dat de redenen voor de vertraging verweerder kunnen worden verweten. Het dossier biedt, naar het oordeel van de raad, al helemaal geen grondslag voor klagers ongemotiveerde stelling dat verweerder de voortgang van de zaak bewust zou hebben gefrustreerd dan wel bewust zou hebben belemmerd dat de toevoeging aan klager zou worden uitbetaald. Uit de correspondentie van verweerder met mevrouw C maakt de raad op dat verweerder zich voldoende moeite heeft getroost om instructies van mevrouw C te krijgen om de zaak verder te behandelen, maar dat het vanwege de persoonlijke omstandigheden en de slechte lichamelijke gesteldheid van mevrouw C niet mogelijk was de zaak af te wikkelen. Weliswaar verdient een voortvarende behandeling van een zaak in het algemeen de voorkeur, helemaal wanneer ook belangen van derden - zoals die van klager in dit geval - hierbij een rol spelen, uiteindelijk is het echter aan verweerder om met mevrouw C de juiste aanpak en de voortgang van de zaak te bepalen. Verweerder heeft hierbij de belangen van mevrouw C, als zijn cliënte, terecht boven die van klager gesteld.      5.7    De raad verklaart de klacht op grond van het voorgaande ongegrond. 

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart de klacht ongegrond.Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 13 december 2021