Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:232

Zaaknummer

210211

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof tot de overtuiging gekomen dat verweerder klager juridisch (en overigens ook anderszins) adequaat heeft bijgestaan. Dat die bijstand niet heeft opgeleverd wat klager daarvan verwachtte leidt – ook in het licht van het overige dat in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht – niet tot een ander oordeel.

Uitspraak

BESLISSING van 13 december 2021in de zaak 210211

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 25 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-026/AL/OV). In deze beslissing is de klacht in alle klachtonderdelen, te weten a) tot en met i), ongegrond verklaard. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:110 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift met bijlagen van klager is op 24 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het verweerschrift van [verweerder] van 15 september 2021. 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 oktober 2021. Daar zijn verweerder en zijn gemachtigde mr. I.L. van der Woude en klager verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. 

3 FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

In de kwestie Ergatis heeft verweerder:

a) onvoldoende werkzaamheden verricht in het hoger beroep en klager veel werkzaamheden zelf laten doen;b) onvoldoende slagvaardig opgetreden door de aanvullende gronden, die door klager zelf waren aangedragen om duidelijk te maken dat het klager vrijstond om een andere deskundige te kiezen dan Ergatis, pas op 20 februari 2018 bij de Centrale Raad van Beroep in te dienen.In de kwestie aangaande de Rijksrecherche heeft verweerder: c) geweigerd op verzoek van klager aangifte te doen vanwege vermeend frauduleus handelen van het UWV, en klager in die kwestie in de steek gelaten.In de kwestie met het UWV heeft verweerder:d) onvoldoende bewijs voor klager aangedragen, waardoor het verzoek van klager om de door hem geleden schade door het UWV uit te laten betalen, is afgewezen;e) ondanks het verzoek van klager, de zeer belangrijke correspondentie met de verzekeringsartsen, waarmee de onzorgvuldigheid en opzet van de door klager geleden schade kon worden aangetoond, telkens niet met spoed ingebracht;f) ondanks de verzoeken van klager, onvoldoende voortvarend gehandeld om de schade van klager van maandelijks € 1.000,- bruto (te rekenen vanaf mei 2019) en de overige schade te beperken;g) de belangrijke faxen van klager van 22 februari 2019 en 17 april 2019 onjuist of te laat doorgestuurd naar het UWV. Als gevolg van de te late doorzending heeft het UWV op 23 april 2019 een beslissing op het bezwaar genomen, zonder kennis te nemen van de aanvullende informatie van klager. Klager meent hierdoor schade te hebben geleden. In de kwestie met SRK heeft verweerder:h) (sub 1) zich ten onrechte afzijdig gehouden en zaken laten liggen in het geschil met SRK over het verzekerd bedrag. Verweerder heeft klager het geschil met SRK zelf laten bevechten, zodat er geen inperking meer was van het totale budget van € 30.000,-, waardoor  een extra budget van € 30.000,- beschikbaar is gekomen; en(sub 2) aan klager niet inzichtelijk gemaakt wat met het extra verzekeringsbudget is gebeurd. Daarnaast bestonden onduidelijkheden ten opzichte van de besteding van de beschikbare budgetten door SRK; en(sub 3) ondanks toezeggingen geen motivatiebrief geschreven, terwijl klager alleen in gesprek wenste te gaan met SRK en verweerder, indien verweerder zo’n motivatiebrief zou schrijven;eni) tot verbazing van klager, de samenwerking met klager beëindigd, omdat verweerder en zijn kantoor geen goede bijdrage meer zouden kunnen leveren aan de kwesties, met uitzondering van de kwestie bij de Centrale Raad van Beroep, terwijl de Ergatis-fout aangifte bij de Rijksrecherche zou rechtvaardigen. 5 BEOORDELING

Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof tot de overtuiging gekomen dat verweerder klager op behoorlijke wijze juridisch heeft bijgestaan. Dat die juridische bijstand niet heeft opgeleverd wat klager daarvan verwachtte leidt – ook niet in het licht van het overige dat in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht – niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 25 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder zaaknummer: 20-026/AL/OV. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 13 december 2021.