Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:209
Zaaknummer
21-849/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een zaak over een contactverbod kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch
van 9 december 2021
in de zaak 21-849/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost Brabant (hierna: de deken) van 20 oktober 2021 met kenmerk 48 21 015K, door de raad per e-mail ontvangen op 20 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De affectieve relatie tussen klager en de vrouw is medio 2019 geëindigd.
1.2 Op 13 mei 2020 heeft de vrouw, bijgestaan door verweerster, klager in kort geding gedagvaard. In de kop van de (concept) dagvaarding die onderdeel uitmaakt van het klachtdossier staat dat de vrouw in D(…) woont. De vrouw heeft, zakelijk weergegeven, voor klager een contactverbod en een straatverbod gevorderd in de omgeving van de woning waar zijn woonde in D(…).
1.3 De voorzieningenrechter heeft aan klager een contactverbod opgelegd, op straffe van verbeurte van een niet gemaximeerde dwangsom bij overtreding van dat verbod. Het gevorderde straatverbod is afgewezen.
1.4 Klager heeft, bijgestaan door mr. J, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.
1.5 Op 2 februari 2021 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en aangevuld. Dat wil zeggen dat aan de opgelegde dwangsom een maximum bedrag is gekoppeld. Het gerechtshof heeft klager als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) Verweerster heeft in de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep opzettelijke valse informatie aan de rechter verstrekt ter verkrijging van een aan klager op te leggen gebiedsverbod.
b) Verweerster heeft zich door haar cliënte laten aanzetten tot het plegen van valsheid in geschrifte door aan te geven dat haar cliënte in D(…) woonde. Verweerster wist volgens klager echter dat haar cliënte nooit in D(…) heeft gewoond en moet hebben geweten dat haar cliënte gedurende de procedures in O(…) woonde.
c) Verweerster heeft geen blijk gegeven van een eerlijke proceshouding.
d) Door toedoen van verweerster heeft klager € 2.560,- moeten betalen. Klager werd gedwongen om het bedrag binnen twee weken te voldoen.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
4.3 Klachtonderdelen a en b zien beide op de door verweerster, namens de vrouw, ingenomen stelling dat de vrouw in D(…) woonde.
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat de vrouw er nooit een geheim van heeft gemaakt dat zij regelmatig in O(…) verbleef. Dat was bij zowel de voorzieningenrechter als het gerechtshof bekend. Verweerster wijst erop dat het voor de voorzieningenrechter en het gerechtshof verder geen relevant gegeven was voor het contactverbod, omdat voor een contactverbod de woonplaats van betrokkenen niet uitmaakt.
4.5 De voorzitter overweegt dat het aan de voorzieningenrechter en vervolgens het gerechtshof was om te oordelen over het door de vrouw gevraagde straatverbod. Het was dus ook aan deze rechters om te beoordelen of de stellingen die verweerster namens de vrouw heeft ingenomen over de woonplaats van de vrouw juist waren. Klager heeft op dit punt ook verweer kunnen voeren in eerste aanleg en in hoger beroep. De tuchtrechter speelt bij de beoordeling van dit onderwerp in beginsel geen rol. Dit kan anders zijn als ingenomen stellingen onwaarachtig zijn of slechts zijn ingenomen om de belangen van de wederpartij te schaden. De (impliciete) stelling van klager dat van deze uitzonderlijke situatie sprake is heeft hij onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdelen a en b zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Aan dit klachtonderdeel heeft klager ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat verweerster heeft gelogen over de woonplaats van de vrouw aannemelijk maakt dat ook over andere zaken is gelogen en dat de rechter deze leugens voor waarheid heeft aangenomen. Verweerster heeft verder de doodsbedreigingen tegen klager “zwaar gebagatelliseerd”.
4.7 De voorzitter heeft hiervoor al overwogen dat klager zijn stelling dat verweerster moedwillig onwaarachtig heeft verklaard over de woonplaats van de vrouw onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dit geldt ook voor de klacht dat over andere zaken door verweerder in de procedures moedwillig onwaarachtig is verklaard. De voorzitter voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat de door verweerster ingenomen stellingen klager onwelgevallig zijn niet betekent dat zij jegens hem onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld.
4.8 Voor zover klager stelt dat verweerster onvoldoende oog heeft gehad voor zijn belangen door bedreigingen aan zijn adres te bagatelliseren, geldt dat klager ook op dit punt verweer heeft kunnen voeren in de procedures tegen de vrouw. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat klager in beide procedures door een advocaat werd bijgestaan.
4.9 Gelet op een en ander heeft klager ook zijn verwijt van een oneerlijke proceshouding onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.10 Verweerster heeft in verband met dit klachtonderdeel aangevoerd dat de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd zijn, omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. In hoger beroep is het vonnis bekrachtigd en is klager in het ongelijk gesteld, waarbij hij in de proceskosten van de vrouw is veroordeeld.
4.11 De voorzitter kan gelet op het verweer niet vaststellen dat verweerster in relatie tot de aan klager opgelegde proceskostenveroordeling onbetamelijk heeft gehandeld. De voorzitter heeft hierbij in aanmerking genomen dat een in het ongelijk gestelde partij in een civiele procedure doorgaans wordt veroordeeld in de proceskosten en het hof aldus ook heeft besloten. Dit betekent dat klager zijn klacht op dit punt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het stond verweerster verder vrij om aan de plicht tot betaling van de proceskosten een termijn te verbinden. Gelet op dit alles is klachtonderdeel d kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
Griffier Voorzitter