Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:210

Zaaknummer

21-800/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klaagster betwist de hoogte van de factuur. Zonder nadere onderbouwing , die door klaagster niet is gegeven, kan niet worden vastgesteld dat verweerder uren van zijn (voormalig) kantoorgenoot bij klaagster in rekening heeft gebracht die zij niet heeft gemaakt.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenboschvan 26 november 2021

in de zaak 21-800/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

 

verweerder

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 6 oktober 2021 met kenmerk K21-043, door de raad per e-mail ontvangen op 6 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster is in de periode van 28 oktober – 7 december 2020 in een kort geding tegen de Nationale Politie bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder, verder te noemen mr. M.

1.2 Vanwege de strafrechtelijke component van het kort geding is klaagster in de periode van 3 – 7 december 2020 tevens bijgestaan door mr. C. Ter zitting in het kort geding zijn mr. M en mr. C beiden verschenen.

1.3 Mr. M is tot en met 31 december 2020 werkzaam geweest op het kantoor van verweerder. Mr. M heeft de financiële afwikkeling van de zaak per 1 januari 2020 overgedragen aan verweerder.

1.4 Verweerder heeft op 28 januari 2021 een factuur ten bedrage van € 7.953,33 aan klaagster toegezonden.

1.5 Klaagster heeft op 30 januari 2021 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft een onjuiste factuur opgemaakt.

Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       De uren op de door verweerder gestuurde factuur zijn anders dan de in werkelijkheid door mr. M gemaakte uren. Dit blijkt uit het door klaagster tussentijds van mr M. ontvangen urenoverzicht. De factuur van 28 januari 2021 bevat ook uren die betrekking hebben op de werkzaamheden van mr. C.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op een door verweerder aan klaagster toegezonden factuur. De factuur wordt door klaagster betwist. Verweerder heeft een specificatie overgelegd van de uren van mr. M die aan de factuur ten grondslag liggen. Deze zijn per maand en per verrichting in de specificatie opgenomen. Weliswaar heeft klaagster een op blanco papier genoteerd overzicht van gemaakte uren overgelegd doch de juistheid daarvan is door verweerder betwist. Een verdere onderbouwing heeft klaagster niet gegeven, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder bij klaagster uren van mr. M in rekening heeft gebracht die zij niet heeft gemaakt.

4.2 Voor zover klaagster de hoogte van de factuur betwist, overweegt de voorzitter dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om een oordeel te geven over declaratiegeschillen, tenzij er sprake zou zijn van excessief (buitenproportioneel) declareren. Hiervan kan sprake zijn in geval van een uitzonderlijk hoge factuur, waarbij niet dan wel onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt dat er werkzaamheden zijn verricht die een dergelijke buitensporige declaratie rechtvaardigen.

4.3 Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder in de zaak van klaagster excessief heeft gedeclareerd. Het oordeel over het declaratiegeschil tussen klaagster en verweerder is voorbehouden aan de civiele rechter.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. J.H.M. Schoenmakers, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.

Griffier                                                            Voorzitter