Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:205
Zaaknummer
21-425/DB/OB
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft, mede gelet op de (persoonlijke) omstandigheden niet zodanig lang gewacht met de aanpak van de zaak, dat haar daarvan tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. Het valt een advocaat tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij op grond van later ontvangen bewijsstukken op een eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de verjaring van een vordering terugkomt. Het staat een advocaat vrij om een cliënt te adviseren van een procedure af te zien, als die advocaat geen goede gronden ziet om die procedure met succes te voeren.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 december 2021
in de zaak 21-425/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 mei 2020, aangevuld op 21 juli 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 11 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/20/118K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 november 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door de heer P., en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 18 oktober 2021, met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Klager is tijdens een echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. B. Klager heeft een klacht tegen mr. B ingediend vanwege een vermeende beroepsfout. Het Hof van Discipline heeft bij de beslissing van 19 april 2010 de klacht vanwege niet tijdig inschrijven van de echtscheidingsbeschikking van 3 mei 2005 gegrond verklaard. Klager heeft zich vervolgens tot mr. T gewend met het verzoek een procedure tegen mr. B aanhangig te maken. Mr. T heeft mr. B aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. Omdat een reactie hierop uitbleef heeft mr. T een dagvaarding opgesteld. De dagvaarding is niet uitgebracht.
2.2 In juni 2018 heeft klager zich tot mr. M gewend met het verzoek de zaak van mr T over te nemen en een procedure tegen mr B aanhangig te maken. Klager heeft de opdracht aan mr. M, vanwege gebrek aan vooruitgang in de zaak, in juni 2019 ingetrokken. Klager heeft zich vervolgens in augustus 2019 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in de aansprakelijkheidskwestie inzake de door klager door toedoen van mrs. B en T geleden schade.
2.3 Verweerster heeft per email van 23 augustus 2019 vragen aan klager gesteld met het oog op het onderzoek naar de mogelijke verjaring van de vordering op mr. B. Op 19 februari 2020 heeft verweerster aan klager geschreven dat de vordering op mr. B in haar visie verjaard was en dat mr. T daarvan geen verwijt te maken viel. Verweerster is, na ontvangst van een document van klager, waaruit bleek dat er sprake was van stuiting van de verjaring, teruggekomen op haar standpunt dat de vordering op mr. B verjaard was. Verweerster heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en op 7 april 2020 aan klager bericht dat een schadeclaim tegen mr. B naar haar mening geen redelijke kans van slagen had. Klager heeft hierna de opdracht aan verweerster beëindigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft klager onjuist, onvolledig en onvoldoende tijdig geadviseerd, Verweerster heeft de vordering van klager laten verjaren.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.
Ad onderdeel a)
5.2 Het is begrijpelijk dat verweerster eerst de mogelijke verjaring van de vordering op mr. B, vanwege diens (nalatig) handelen in 2005, heeft onderzocht. Verweerster heeft zich in haar advies van 19 februari 2020 op grond van de stukken waarover zij op dat moment beschikte, op het standpunt gesteld dat de vordering verjaard was. Verweerster is op grond van nadien door klager aan haar overgelegde stukken hierop teruggekomen en heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Kennisneming van documenten waarover verweerster niet eerder beschikte, kan immers leiden tot een andere kijk op de zaak.
5.3 Ten aanzien van de zaak tegen mr. B geldt dat, gelet op de uitspraak van het Hof van Discipline van 19 april 2010, ook voor verweerster vast stond dat mr. B een beroepsfout, te weten de vertraagde inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, heeft gemaakt. Verweerster heeft terecht overwogen dat hiermee de civiele aansprakelijkheid van mr. B voor de door klager geleden schade nog niet vaststond. Het Hof van Discipline heeft in zijn beslissing van 19 april 2010 ten aanzien van de causaliteit tussen de beroepsfout en de door klager geleden schade overwogen dat door klager onvoldoende met feiten was onderbouwd dat de door klager geleden schade het directe gevolg van de beroepsfout van mr. B was. Verweerster heeft op grond van de aan haar overgelegde stukken geconcludeerd dat zij vooralsnog niet tot het oordeel kon komen dat dat de door klager geleden schade enkel en alleen het gevolg was van het handelen van mr. B.
5.4 Verweerster heeft in haar advies van 7 april 2020 gemotiveerd onderbouwd op grond waarvan naar haar mening een schadeclaim tegen mr. B geen redelijke kans van slagen had en klager geadviseerd af te zien van een procedure tegen mr. B. Verweerster heeft in haar advies van 7 april 2020 ook voldoende onderbouwd weergegeven op grond waarvan zij geen goede gronden zag om mrs. T en M vanwege beroepsfouten aansprakelijk te stellen. Het was de taak van verweerster om de proceskansen van klager in procedures tegen zijn voorgaande advocaten in te schatten. Dat klager zich niet kon verenigen met de (negatieve) adviezen van verweerster, betekent niet dat verweerster hiervan tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. Verweerster is in haar advies onder meer ingegaan op de gevolgen van de Tunesische wetgeving voor de zaak van klager. Zij heeft hierbij te kennen gegeven dat zij geen kennis heeft van het Tunesisch recht en aan klager geadviseerd navraag te doen naar de vraag tot welk moment bekrachtiging van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking in Tunesië mogelijk was geweest om van invloed te kunnen zijn op de uitspraak in de Tunesische procedure. Klager heeft niet meer gereageerd op de email van 7 april 2020 en de opdracht aan verweerster beëindigd. Onder deze omstandigheden valt verweerster tuchtrechtelijk niet te verwijten dat zij geen contact heeft opgenomen met de Tunesische advocaat van klager.
5.5 Klager heeft zich in augustus 2019 tot verweerster gewend. Verweerster heeft op 23 augustus 2019 om nadere informatie verzocht en op 19 februari en 7 april 2020 haar adviezen aan klager uitgebracht. Dat verweerster, zoals klager stelt een jaar heeft gewacht alvorens haar advies uit te brengen, is derhalve feitelijk onjuist. Ook overigens valt verweerster ten aanzien van het tijdsverloop tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Tussen het eerste gesprek en het eerste advies van verweerster is weliswaar een half jaar verstreken, maar dit is gedeeltelijk te wijten aan de benodigde tijd voor het verkrijgen van een toevoeging en gedeeltelijk aan de door verweerster vermelde (persoonlijke) omstandigheden. Het tijdsverloop valt verweerster daarom tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.
5.6 Naar het oordeel van de raad is klachtonderdeel a) op grond van al het bovenstaande ongegrond.
Ad onderdeel b)
5.7 Klager verwijst ter onderbouwing van dit klachtonderdeel naar een advies van een advocaat die stelt dat de vordering op mr. B in januari 2020 is verjaard en derhalve door verweerster gestuit had moeten worden. Verweerster stelt terecht dat klager haar ter zake aansprakelijk kan stellen. Voor de vraag of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, dient vast te staan dat het verweten handelen (het niet tijdig stuiten van een verjaringstermijn) heeft plaats gevonden. Hiervan is geen sprake. Het enkele advies van een advocaat is hiertoe onvoldoende. Verdere feitelijke onderbouwing ontbreekt.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en A.F.M. van Dok, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.
Griffier Voorzitter