Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:281

Zaaknummer

21-077/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht in alle onderdelen ongegrond. Niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van belangenverstrengeling omdat verweerster behalve advocaat ook werkzaam is als rechter-plaatsvervanger is geen sprake. Van het dwingen tot bijstandsfraude is niet gebleken. Van een kernopdracht is niet gebleken. Verweerster heeft haar declaratie pas naar klaagster gestuurd na beëindiging van haar werkzaamheden en na overleg met de deken en de Raad voor Rechtsbijstand.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 13 december 2021in de zaak 21-077/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klaagstergemachtigde: mr. J.K.J. Janssens, DL Consultancy

over:

verweerstergemachtigde: mr. M.M.R. Slaghekke

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 15 november 2019 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 26 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1026783/EJH/FS van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 oktober 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder met hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerster van 22 april 2021 met bijlagen, van de e-mails van de gemachtigde van klaagster van 30 september 2021 met bijlage en de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 4 oktober 2021 met bijlagen. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de opdrachtbevestiging van 6 juli 2016 met bijbehorende brief van 4 juli 2016 die de gemachtigde van verweerster op verzoek van de raad na de zitting nog naar de raad en de gemachtigde van klaagster heeft gemaild.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klaagster heeft een geschil met de Staat en verweerster heeft haar hierin van februari 2015 tot november 2018 bijgestaan. Voor haar rechtsbijstand heeft verweerster bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) een toevoeging voor klaagster aangevraagd. 2.3    In de opdrachtbevestiging van verweerster van 6 juli 2016 gericht aan klaagster is onder meer het volgende vermeld:‘Zoals je weet sta ik jou, sinds februari 2015, bij op basis van een toevoeging. Echter na afloop van de procedure kan de Raad voor Rechtsbijstand tot de conclusie komen dat alsnog de toevoeging dient te worden ingetrokken indien jouw financiële situatie dan is veranderd. Daarom worden de kosten voor rechtsbijstand meegenomen in de claim die bij de verzekeraar/politie wordt neergelegd. De werkzaamheden in dit dossier worden daarom op uurbasis geregistreerd en in de procedure ingebracht. Mijn uurtarief bedraagt € 195 te vermeerderen met BTW.(…)De dienstverlening geschiedt naar beste vermogen, doch impliceert geen resultaatsverbintenis.’

Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging niet voor akkoord retour gestuurd. 2.4    Op 4 september 2018 heeft op het kantoor van de landsadvocaat, het advocatenkantoor dat de Staat bijstaat, een gesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van verweerster. Bij      e-mail van 6 september 2018 heeft verweerster aan klaagster verslag gedaan van haar bespreking met de landsadvocaat en van het voorstel van de Staat om aan klaagster -naast de kosten van de raadsvrouw- een bedrag van ongeveer € 40.000,- à € 45.000,- te betalen inclusief een bedrag van tussen de € 5.000,- en € 10.000,- voor de dochter van klaagster. In het voorstel van de Staat is opgemerkt dat het van belang is welk bedrag de gemeente Rotterdam bereid is vrij te stellen in verband met de beoordeling van de aanspraak op een bijstandsuitkering en dat verweerster hierover contact opneemt met de gemeente Rotterdam. Daarbij heeft de landsadvocaat vermeld dat zij dit eventueel oppakken als verweerster daarin niet verder zou komen.2.5    Op 25 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer verweerster, klaagster en de huidige -niet op toevoegingsbasis opererende- gemachtigde van klaagster. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerster op 28 september 2018 een e-mail naar klaagster gestuurd waarin verweerster de situatie van klaagster en de voorstellen van de Staat uiteen heeft gezet. Ook heeft verweerster klaagster in deze e-mail geadviseerd om op de geboden oplossing van de Staat in te gaan. Verweerster heeft onder meer het volgende vermeld:‘[…] en ik adviseren jou om op de geboden oplossing van de Staat in te gaan. Wij adviseren jou om te proberen om in het ingezette overleg misschien nog iets meer proberen te krijgen. Of jouw gedachte te bespreken dat je uit de bijstand wilt komen. Je lijkt er nu voor te kiezen dat niet te doen. Het afbreken van de onderhandelingen die de Staat nu heeft geopend (voor het eerst  in al die jaren) achten wij erg onverstandig. Je vindt mijns inziens niet makkelijk opnieuw zo’n opening of ingang. In die drie jaar dat ik nu betrokken ben is dit een goede kans voor een oplossing voor een probleem dat al 17 jaar speelde. (…)Als je er voor kiest om een andere weg in te slaan, namelijk om met jouw nieuwe adviseur (…) druk te zetten met directe politieke onderhandelingen, dan schorten wij onze pogingen in dit dossier op. Wij staan namelijk niet achter die aanpak.(…)Omdat met het voorstel zoals het er ligt een toevoeging sowieso zal worden ingetrokken en jij nu mogelijk kiest voor een andere vorm van onderhandeling zal ik in dat eerste geval mijn werkzaamheden van de afgelopen drie jaar tot op heden bij jou in rekening brengen (…). Die zullen je per post en email worden toegezonden zodat je weet waar je rekening mee moet houden als kostenpost van juridische bijstand tot op heden die meegenomen moeten worden bij de mogelijke nieuwe onderhandelingen via [de gemachtigde van klaagster].  2.6    In november 2018 heeft klaagster te kennen gegeven dat zij niet langer gebruik wil maken van de rechtsbijstand door verweerster.2.7    Op 8 april 2019 heeft de RvR klaagster geïnformeerd over het voornemen om de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken. Daarbij is het volgende vermeld:‘Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt ingevolge art. 34 g lid 1 sub b Wet op de rechtsbijstand de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom heeft ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrije vermogen. Van uw advocaat ontvingen wij bericht dat dat de rechtsbijstand in uw zaak is geëindigd. Uit de door de advocaat meegestuurde stukken blijkt dat u recht heeft op een bedrag dat gelijk aan of hoger is dan 50% van het heffingsvrije vermogen.De Raad heeft daarom het voornemen om de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken. De consequentie hiervan is, dat de advocaatkosten volledig voor uw eigen rekening zullen komen. (...)

2.8    Op 26 april 2019 heeft de RvR de toevoeging van klaagster definitief ingetrokken. In deze beslissing heeft de RvR onder meer vermeld: ‘Uw toevoeging wordt ingetrokken. Dit betekent dat de advocaatkosten op basis van het normale tarief bij u in rekening kunnen worden gebracht.’2.9    Op 3 juni 2019 heeft klaagster verweerster per e-mail gevraagd om toezending van haar dossier. Op 6 juni 2019 heeft verweerster klaagster onder meer gemaild dat klaagster alle relevante stukken meermaals per e-mail heeft ontvangen en dat de meeste stukken ook in hardcopy aan klaagster zijn gegeven. Verweerster vermeldt in haar e-mail ook dat het klaagster vrijstaat om de stukken die zij zelf aan verweerster heeft gegeven al dan niet via een koerier op te komen halen.2.10    Verweerster heeft aan klaagster een declaratie gestuurd van in totaal € 31.349,21. Klaagster heeft deze declaratie onbetaald gelaten. Daarop heeft verweerster klaagster gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Bij vonnis van 10 april 2020 heeft de kantonrechter te Rotterdam de vordering van verweerster toegewezen en klaagster tot betaling veroordeeld. 

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft aan klaagster een declaratie gestuurd, terwijl er nog geen schikking met de Staat tot stand was gekomen en haar declaratie door de Staat zou worden vergoed. Uit de specificatie van de declaratie blijkt dat verweerster meerdere keren schriftelijk met de Staat althans de landsadvocaat heeft gecommuniceerd, maar de gemachtigde van klaagster krijgt geen toegang tot deze gegevens.b)    Verweerster is werkzaam als rechter-plaatsvervanger en is dus werkzaam voor de Staat, terwijl de zaak van klaagster juist tegen de Staat loopt. Dit heeft verweerster niet aan klaagster gemeld.c)    Verweerster is haar kernopdracht, volledige restitutie van de schade die wordt geschat tussen € 80.000,- en € 150.000,- en het daarmee samenhangende vertrek uit de bijstand, niet nagekomen.d)    Verweerster heeft klaagster gedwongen tot bijstandsfraude met intimidatie en daarna met (structurele) dwang in het kader van financiën. 3.2    De raad gaat hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klaagster. 

4    VERWEER4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster vindt klachtonderdeel a) onbegrijpelijk, omdat de enge inhoudelijke communicatie die zij met de Staat heeft gevoerd het schikkingsvoorstel van 4 september 2018 is dat zij bij e-mail van 6 september 2018 nog eens aan klaagster heeft uitgelegd. Verder valt volgens verweerster niet in te zien hoe sprake kan zijn van belangenverstrengeling, zoals haar wordt verweten in klachtonderdeel b). Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft verweerster aangevoerd dat geen sprake was van een kernopdracht maar van rechtsbijstand. In dat verband wijst verweerster op de informatie op haar website. Tot slot is klachtonderdeel d) volgens verweerster onjuist, lasterlijk en ook onbegrijpelijk. 4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELINGToetsingskader5.1    De klacht gaat in alle onderdelen over de dienstverlening door verweerster. Uitgangspunt daarbij is dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en de keuzes waar zij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline, 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).Klachtonderdeel a)5.2    Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij haar huidige gemachtigde geen toegang geeft tot haar communicatie met de Staat dan wel de landsadvocaat. Ook verwijt klaagster verweerster dat zij een declaratie heeft gestuurd terwijl er nog geen schikking met de Staat tot stand was gekomen. 5.3    De raad is op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij haar declaratie pas naar klaagster heeft gestuurd na beëindiging van haar werkzaamheden en voortzetting van het dossier door een gemachtigde die geen gebruik zou maken van de toevoeging en na overleg daarover met de deken en met de RvR. Het is uiteindelijk de RvR die op grond van de beschikbare gegevens bepaalt of een toevoeging wordt ingetrokken. Verweerster heeft daar verder geen invloed op. Dat de intrekking van de toevoeging betekent dat klaagster zelf de kosten voor rechtsbijstand moet gaan betalen, heeft de RvR in het voornemen van 8 april 2019 (zie 2.8) aan klaagster meegedeeld. Bovendien blijkt uit het vonnis van de kantonrechter van 10 april 2020 dat de intrekking van de toevoeging er niet aan in de weg heeft gestaan dat de vordering van verweerster is toegewezen. Voor wat betreft de inzage in verweersters schriftelijke communicatie met de Staat heeft verweerster voldoende toegelicht dat de communicatie vooral mondeling is verlopen en dat het enige schriftelijke stuk dat zij van de Staat heeft ontvangen het schikkingsvoorstel van 4 september 2018 is dat ook bij klaagster bekend is. Klaagster heeft deze toelichting onvoldoende feitelijk weersproken. De raad weegt daarbij mee dat verweerster klaagster in ieder geval bij e-mail van 6 juni 2019 in de gelegenheid heeft gesteld om alle dossierstukken op te komen halen op haar kantoor. Omdat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel a) ongegrond. Klachtonderdeel b)5.4    Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij behalve als advocaat ook werkzaam is als rechter-plaatsvervanger en dus werkzaam is voor de Staat, terwijl de zaak van klaagster juist tegen de Staat loopt. Hier is volgens klaagster sprake van belangenverstrengeling en dat heeft verweerster niet aan klaagster gemeld.5.5    De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij behalve advocaat ook als rechter-plaatsvervanger werkzaam is. Hoewel rechters in Nederland bij koninklijk besluit worden benoemd en ook hun salaris van de Staat krijgen, opereert de rechterlijke macht binnen de Nederlandse staatsinrichting onafhankelijk van de Staat. In deze onafhankelijke positie behandelen rechters geschillen op allerlei gebieden, zo ook geschillen van burgers tegen de Staat. Het feit dat verweerster klaagster als advocaat heeft bijgestaan in een geschil tegen de Staat terwijl verweerster ook rechter-plaatsvervanger is, betekent dan ook niet dat daarbij sprake is van enige vorm van belangenverstrengeling.  Voor wat betreft het informeren van klaagster over haar werk als rechter-plaatsvervanger heeft verweerster aangevoerd dat dit al die tijd dat zij klaagster bijstond bekend was en dat deze informatie ook op haar kantoorwebsite is vermeld. Gelet op deze toelichting heeft klaagster onvoldoende feitelijk weersproken dat verweerster niet heeft vermeld dat zij ook rechter-plaatsvervanger is. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.Klachtonderdeel c)5.6    Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij haar kernopdracht, volledige restitutie van de schade die wordt geschat tussen € 80.000,- en € 150.000,- en het daarmee samenhangende vertrek uit de bijstand, niet is nagekomen.5.7    De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Rechtsbijstand door een advocaat is -uitzonderingen daargelaten waarvan hier niet is gebleken- gebaseerd op een inspanningsverplichting en niet, zoals klaagster stelt, op een resultaatsverplichting. Uit de stukken blijkt ook niet dat verweerster met klaagster heeft afgesproken dat zij een concreet resultaat voor klaagster zal bereiken. In de opdrachtbevestiging van 6 juli 2016, die klaagster naar eigen zeggen niet kent, is verweerster daar in ieder geval niet van uitgegaan en ook uit de e-mail van 28 september 2018 (zie 2.5) aan klaagster kan de raad niet afleiden dat verweerster zich jegens klaagster heeft verbonden aan de verplichting om een bepaald resultaat, volledige vergoeding van de door klaagster gestelde geleden schade, te behalen. Klaagster heeft haar standpunt over de door haar geformuleerde kernopdracht ook niet met feiten en/of stukken onderbouwd. Klachtonderdeel c) is dan ook vanwege een gebrek aan feitelijke onderbouwing ongegrond. Klachtonderdeel d)5.8    Tot slot verwijt klaagster verweerster in klachtonderdeel d) dat zij klaagster heeft gedwongen tot bijstandsfraude met intimidatie en daarna met (structurele) dwang in het kader van financiën. Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster desgevraagd toegelicht dat verweerster klaagster heeft voorgesteld om een deel van het door de Staat aangeboden bedrag op de bankrekening van klaagsters dochter te zetten vanwege de vermogensgrens die in de bijstand geldt. Daarmee worden de regels van de bijstand omzeild en dat is niet toegestaan, aldus de gemachtigde van klaagster.5.9    De raad is op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit het schikkingsvoorstel van 4 september 2018 dat de landsadvocaat namens de Staat heeft opgesteld, blijkt dat de landsadvocaat met verweerster heeft gesproken over de vermogensgrens in de bijstand in relatie tot de hoogte van het aangeboden bedrag aan vergoeding van immateriële schade. Klaagster heeft het aanbod van 4 september 2018 niet geaccepteerd, zodat van bijstandsfraude feitelijk geen sprake is. Los daarvan is het de raad niet gebleken dat verweerster klaagster op enigerlei wijze heeft geïntimideerd dan wel structureel heeft gedwongen tot het plegen van fraude ten aanzien van haar uitkering. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond. 

BESLISSINGDe raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. A. de Groot en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 13 december 2021