Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:223

Zaaknummer

21-711/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in echtscheidingszaak in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 december 2021 in de zaak 21-711/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 18 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2    Op 20 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K249 2020 ar/smo van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 november 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de ex-partner bijgestaan.2.3    Namens klaagster is op 13 juni 2018 het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.2.4    Bij brief van 2 juli 2018 heeft verweerster aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:“Echter, in het belang van de kinderen en het feit dat partijen als ouders nog jarenlang contact met elkaar zullen hebben, hoopt mijn cliënt de zaken in der minne te kunnen regelen. Ik formuleer hieronder zijn uitgangspunten en het kader waarbinnen die schikking eventueel bereikt kan worden. Vanwege de verweertermijn zal er ondanks de wil om te schikken tijdig een verweerschrift worden ingediend, zodat de procedure geen vertraging ondervindt.(…)Een vorm van overleg behoort wat ons betreft tot de mogelijkheden, als dit een schikking zou kunnen bevorderen. Mijn cliënt geeft daarbij de voorkeur voor een overleg tussen de advocaten (dus zonder de aanwezigheid van cliënten).”2.5    Bij brief van 9 oktober 2018 heeft verweerster aan de rechtbank onder meer geschreven:“De man (…) heeft voorgesteld om een viergesprek tussen partijen te laten plaatsvinden. Helaas wilde de vrouw hier niet aan meewerken.Nu de vrouw niet bereid is om mee te werken (…)”2.6    In het verweerschrift tegen het verzoek tot echtscheiding heeft verweerster onder meer geschreven:“Voordat de procedure aanhangig werd gemaakt door de vrouw, hebben partijen getracht tot onderlinge afspraken te komen, doch dat is niet gelukt. Helaas lukte dat ook niet met behulp van een mediator. De advocaat van de man heeft vervolgens op 2 juli 2018 (…) een eerste brief naar de advocaat van de vrouw gestuurd, met als doel om via de advocaten tot een constructief gesprek te komen. Daarover is ook telefonisch contact geweest tussen de advocaten. Tot verbazing werd het voorstel om met elkaar om tafel te gaan direct afgewezen en volgde daarop genoemde ‘akte vermeerdering verzoek’.”2.7    Bij beschikking van de rechtbank van 12 augustus 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is onder meer bepaald dat klaagster in verband met diverse vergoedingsrechten aan de man een bedrag van € 3.568,72 dient te voldoen.2.8    Op 14 mei 2020 is verweerster door haar cliënt benaderd in verband met een nog door klaagster te betalen bedrag, nadat hij klaagster daar reeds zelf over benaderd had.2.9    Op 18 mei 2020 heeft verweerster zich tot de deurwaarder gewend met de mededeling dat bij klaagster tot incasso dient te worden overgegaan. Bij de e-mail zijn als bijlagen de beschikking van 12 augustus 2019 en een berekening gevoegd.2.10    Op 27 mei 2020 heeft klaagster in een e-mail aan verweerster te kennen gegeven dat de berekening niet klopt en dat zij een bankrekening mist.2.11    De ex-partner heeft daarop diezelfde dag per e-mail een voorstel gedaan voor de verdeling van de betreffende bankrekening.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.a)    Verweerster had de belangen van de ex-partner in de echtscheidingsprocedure niet mogen behartigen, omdat klaagster haar persoonlijk kende, haar zoon heel vaak bij klaagsters zoon kwam spelen en verweersters zoon klaagsters zoon heeft gepest en getreiterd.b)    Verweerster heeft er geen rekening mee gehouden dat klaagster vanwege een zware burn-out ziek was en dat klaagster destijds de echtscheiding niet had moeten doen.c)    Verweerster heeft gelogen door in één van de stukken te stellen dat zij herhaaldelijk heeft getracht tot een viergesprek te komen en dat klaagster dit heeft geweigerd.d)    Verweerster ‘gooide vuur op de agressie’ van de ex-partner, door te adviseren dat alle communicatie tussen klaagster en de ex-partner via verweerster zou gaan. e)    Verweerster heeft de eerste rechtbankzitting afgezegd omdat zij verhinderd was, wat tot extra kosten leidde voor klaagster, omdat  klaagster daardoor pas eind 2019 gescheiden was in plaats van in 2018 en daardoor ook toen pas de kinderalimentatie ontving. f)    Klaagster diende zelf een berekening te maken en verweerster stuurde meteen de deurwaarder naar klaagster.3.2    Ter zitting heeft klaagster te kennen gegeven dat zij verweerster ook verwijt dat de koop van een huis door klaagster (tijdens de echtscheiding) is stukgelopen omdat de ex-partner daar niet mee akkoord ging, tenzij klaagster akkoord ging met de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de ex-partner. Verweerster hield voet bij stuk wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de ex-partner. Klaagster vindt dat verweerster haar daarin meer tegemoet had moeten komen. Ook verwijt klaagster verweerster dat zij niets heeft gedaan om de echtscheiding op een goede manier af te wikkelen, zodat klaagster, haar ex-partner en de kinderen er nog steeds last van hebben.

4    VERWEER 4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Klachtonderdeel a)5.2    De raad overweegt dat tussen klaagster en verweerster verschil van mening bestaat over de relatie tussen klaagsters zoon en de zoon van verweerster en eventuele gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Voor zover klaagster stelt dat sprake is geweest van intensieve contacten, zoals speelafspraken en (telefonisch) contact met verweerster, geldt dat zij dit niet met stukken heeft onderbouwd. Wel is duidelijk dat tussen klaagster en verweerster geen sprake was van een familierechtelijke of vriendschappelijke relatie. Het is de raad uit de overgelegde stukken niet gebleken van omstandigheden die maakten dat sprake was van een risico dat verweerster niet voldoende afstand tot de zaak zou hebben. Dat verweerster de ex-partner niet kon of mocht bijstaan, is de raad dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.Klachtonderdeel b)5.3    De raad overweegt dat het verzoek tot echtscheiding door klaagsters advocaat is ingediend. Aan verweerster kan dan ook niet het verwijt worden gemaakt dat zij de echtscheidingsprocedure is gestart. Voor zover klaagster verweerster verwijt dat zij (meer) rekening had moeten houden met klaagsters ziekte/burn-out, geldt dat klaagster niet concreet heeft gemaakt op welke punten verweerster anders had moeten handelen. Daarbij overweegt de raad nog dat klaagster lijkt te miskennen dat verweerster optrad voor de ex-partner en gehouden was zich partijdig op te stellen. Verweerster behartigde niet klaagsters belangen, maar enkel de belangen van de ex-partner. Klaagster heeft het optreden van verweerster kennelijk als onaangenaam ervaren, maar niet kan worden vastgesteld dat verweerster klaagster belangen nodeloos of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Van onbetamelijk handelen door verweerster is dan ook geen sprake. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard. Klachtonderdeel c)5.4    Klaagsters verwijt is dat verweerster heeft gelogen door in één van de stukken te stellen dat zij herhaaldelijk heeft getracht tot een viergesprek te komen en dat klaagster dit heeft geweigerd. Het is de raad uit de overgelegde stukken echter niet gebleken dat verweerster heeft geschreven dat zij herhaaldelijk heeft getracht tot een viergesprek te komen. Wel blijkt uit verweersters brief van 2 juli 2018 dat zij (een vorm van) overleg heeft voorgesteld aan klaagsters advocaat, om zo mogelijk tot een schikking te komen. Kennelijk is hier door klaagster, dan wel haar advocaat, niet op ingegaan. Van onbetamelijk handelen door verweerster is de raad op dit onderdeel niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel d)  5.5    De raad overweegt dat de communicatie tussen klaagster en haar ex-partner, kennelijk op verzoek of advies van verweerster, via de advocaten heeft plaatsgevonden. Duidelijk is dat de communicatie tussen klaagster en haar ex-partner niet goed verliep. Hoewel het de voorkeur heeft dat partijen als ouders zo veel mogelijk zelf met elkaar in overleg treden, kan een advocaat op goede gronden menen dat het van belang is dat alle communicatie via de advocaten verloopt. Dat door dat advies “olie op het vuur” van de ex-partner werd gegooid, is bovendien op geen enkele wijze door klaagster onderbouwd. Van onbetamelijk handelen is de raad op dit punt niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel e)5.6    Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij, met instemming van klaagsters advocaat, om aanhouding van de aanvankelijk geplande zitting in 2018 heeft verzocht, omdat zij verhinderd was. Het is vervelend voor klaagster dat de behandeling van de zaak ter zitting daardoor vertraging heeft opgelopen, maar dat betekent niet dat sprake is van onbetamelijk handelen van verweerster. Dat verweerster met het aanhoudingsverzoek als doel had de procedure op oneigenlijke wijze te vertragen, is de raad uit de stukken niet gebleken. 5.7    Voor zover klaagster stelt dat zij daardoor later gescheiden is en al die tijd geen kinderalimentatie ontving waardoor zij op kosten is gejaagd, geldt dat dit niet aan verweerster kan worden verweten. Verweerster behartigde immers niet de belangen van klaagster, maar die van de ex-partner. Indien klaagster een onderhoudsbijdrage had gewenst, had het op de weg van klaagster en haar advocaat gelegen om daarover een procedure te starten. Van onbetamelijk handelen door verweerster is de raad niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel f)5.8    In gedragsregel 6 lid 2 is bepaald dat de advocaat is gehouden – alvorens hij overgaat tot het nemen van executiemaatregelen – zijn wederpartij of zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen in kennis te stellen. Van deze regel kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Uitgangspunt is aldus dat het rauwelijks treffen van executiemaatregelen in beginsel tuchtrechtelijk verwijtbaar is (HvD 19 december 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:245). Indien de beschikking echter louter door de deurwaarder is betekend, wordt dat niet aangemerkt als executiemaatregel, maar als een vooraankondiging van executiemaatregelen (HvD 6 december 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:337).5.9    De raad leidt uit klaagsters e-mail van 27 mei 2020 af dat in de brief van de deurwaarder aan klaagster (welke zich niet in het dossier bevindt) is aangegeven dat klaagster een bedrag moet betalen en dat als bijlage bij de brief een berekening is opgenomen. Klaagster heeft op deze berekening gereageerd en uiteindelijk is er tussen klaagster en haar ex-partner overeenstemming bereikt. Van het rauwelijks treffen van executiemaatregelen is de raad op grond van de overgelegde stukken niet gebleken. Van executie door de deurwaarder was nog geen sprake. 5.10    Voor zover klaagster verweerster ook verwijt dat in de betreffende berekening een bankrekening met bijbehorend saldo ontbrak, overweegt de raad als volgt. Uit de overgelegde stukken leidt de raad af dat de betreffende berekening is opgesteld door de ex-partner. Verweerster heeft de berekening vervolgens doorgestuurd aan de deurwaarder. Zoals hiervoor onder 5.1 overwogen geldt dat verweerster de belangen van haar cliënt behartigt aan de hand van de informatie die hij haar verschaft, waarbij zij in beginsel mag afgaan op de juistheid van die informatie. Dat sprake was van een uitzonderingsgeval waarin verweerster de juistheid wel diende te verifiëren, is de raad niet gebleken uit het dossier. Verweerster heeft dan ook niet onbetamelijk gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.Tot slot5.11    Ter zitting heeft klaagster haar klacht uitgebreid, zoals hiervoor weergegeven onder 3.2. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvulling pas ter zitting is aangevoerd en onvoldoende onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, zal de raad dit verwijt buiten beschouwing laten, waarbij de raad nog opmerkt dat klaagster deze verwijten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.