Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:279

Zaaknummer

21-854/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder niet de intentie had om voor klager op te treden in een eventuele procedure.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdamvan  6 december 2021in de zaak 21-854/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 oktober 2021 met kenmerk 1450809/EJH/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 17 november 2021.

1    FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager heeft verweerder gevraagd om hem bij te staan in een aansprakelijkheidskwestie tegen zijn voormalige cassatieadvocaat en in een geschil met het UWV. Op 4 mei 2021 hebben klager en verweerder met elkaar gesproken. Verweerder heeft toen met klager afgesproken dat hij de stukken zou gaan bestuderen en een toevoeging zou gaan aanvragen.1.2    Op 5 mei 2021 heeft verweerder namens klager een toevoeging aangevraagd voor kwestie met het UWV. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging op 11 mei 2021 verleend.1.3    Op 6 mei 2021 heeft verweerder de stukken van klager bestudeerd en klager een opdrachtbevestiging gestuurd. In die opdrachtbevestiging staat onder meer het volgende:“Hierbij bevestig ik naar aanleiding van onze bespreking op 4 mei jl., uw opdracht tot bijstand in de kwestie tegen het UWV.U heeft mij verzocht u bij te staan in een aansprakelijkstelling van het UWV, wegens onrechtmatig handelen jegens u. (…) In die dagvaardingsprocedure is vonnis gewezen op 14 oktober 2009.Naar ik uit het (niet geheel volledige) dossier begrijp, bent u van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Dat heeft geleid tot het arrest van 27 september 2011.Volgens dat arrest bent u er niet in geslaagd aan te tonen dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld.Dit betekent twee dingen:1.    Een procedure tegen het UWV wegens onrechtmatig handelen tegen u, is al gevoerd. Die procedure kan dan niet nog eens worden gevoerd, behalve als er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, welke maken dat de zaak opnieuw bij een rechter in behandeling kan worden genomen.2.    Voor zover u de verjaring heeft gestuit na 27 september 2011, moet u dat aantonen. (…) Ik zie geen stukken waaruit blijkt dat daarna nog de verjaring van uw vorderingen op het UWV is gestuit middels het opnieuw indienen van een vordering.Wel heeft u bij brief van 22 december 2017 de verjaring van uw vorderingen op UWV gestuit. Dat roept bij mij meerdere vragen op:1.    De vraag of in de 20 jaar voorafgaande aan 22 december 2017, en wanneer dan, de verjaring ook is gestuit, en wat toen als reden is opgegeven van de aansprakelijkstelling door u van het UWV. (…)2.    Is uw schade pas vanaf 22 december 1997 gaan lopen? Dan is de verjaring mogelijk wel tijdig gestuit3.    Is er nieuwe inhoud aan die aansprakelijkstelling gegeven? Dit omdat over de aansprakelijkheid van het UWV al is geprocedeerd en tot een uitspraak van het Gerechtshof heeft geleid. Er mag niet tweemaal over hetzelfde worden geprocedeerd.U heeft bij mij ook nog een tweede vraag neergelegd, namelijk de voltooiing van de aansprakelijkstelling van cassatie-advocaat (…)In eerste instantie omdat ik niet gespecialiseerd ben in het aansprakelijk stellen van advocaten en in de tweede plaats omdat ik mij afvraag of de aansprakelijkstelling wel tot iets zal leiden voor u, zal ik in die aansprakelijkstellingskwestie niet voor u als advocaat optreden.” 1.4    Klager heeft naar aanleiding van de brief van 6 mei 2021 telefonisch contact opgenomen met verweerder en hem enkele vragen gesteld.1.5    Op 27 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een toevoeging voor klager heeft aangevraagd in verband met de kwestie tegen het UWV, terwijl verweerder helemaal niet de intentie had om voor klager te gaan optreden in een procedure tegen het UWV.

3    VERWEER3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING4.1    Klager verwijt verweerder dat hij een toevoeging heeft aangevraagd terwijl hij niet de intentie had om voor klager op te treden in een procedure tegen het UWV. Verweerder voert aan dat hij – zoals ook uit de opdrachtbevestiging aan klager blijkt – het dossier van klager heeft bestudeerd en vervolgens zijn visie op de zaak heeft gegeven. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder klager een aantal vragen gesteld. Verweerder trad aldus als advocaat van klager op en had zijn werkzaamheden voor klager nog niet beëindigd. Of verweerder klager verder van dienst zou kunnen zijn, was afhankelijk van de beantwoording door klager van de door verweerder gestelde vragen. Klager heeft verweerder naar aanleiding van de brief van 6 mei 2021 gebeld en enkele vragen gesteld. Verweerder heeft klager in dat gesprek meegedeeld dat hij voor klager optreedt, maar dat hij nog wel antwoorden op zijn vragen nodig heeft om te kunnen bepalen of hij klager verder kan helpen. Verweerder heeft klager gevraagd de brief van 6 mei 2021 goed te lezen en gezegd dat hij hoopt de week daarop contact met klager te hebben over de inhoud. Klager heeft vervolgens bij de deken een klacht ingediend, aldus verweerder.4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder dat door klager niet althans onvoldoende is betwist kan niet worden vastgesteld dat verweerder niet de intentie had om voor klager te gaan optreden in een eventuele procedure tegen het UWV. Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging en in het telefoongesprek met klager duidelijk gemaakt dat het antwoord op die vraag afhing van de beantwoording door klager van de door verweerder in de opdrachtbevestiging gestelde (relevante) vragen. Dat klager verweerder ook heeft gevraagd om voor hem op te treden in een huurkwestie, zoals klager in zijn repliek lijkt aan te voeren, is niet gebleken. Wel heeft klager verweerder gevraagd om voor hem op te treden in een aansprakelijkheidskwestie, maar daarvan heeft verweerder in de opdrachtbevestiging al geschreven dat hij dat niet zal doen. 4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSINGDe voorzitter verklaart: 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 6 december 2021