Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:199

Zaaknummer

21-574/DB/OB

Inhoudsindicatie

Ook indien sprake is van een vriendschappelijke relatie tussen de advocaat en zijn cliënt, dient de advocaat , om misverstanden te voorkomen, vast te leggen op basis van welke financiële afspraken hij bereid is de werkzaamheden te verrichten. Indien een advocaat, gelet op de vriendschappelijke met zijn cliënt, bereid is om zijn werkzaamheden om niet dan wel tegen een aanzienlijke korting, te verrichten, dient hij ook deze afspraken, om misverstanden te voorkomen, schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.  Advocaat heeft zijn cliënt ten onrechte niet gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp. Niet aannemelijk dat ten aanzien van de verleende korting een administratieve fout is gemaakt.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling.

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 6 december 2021

 

in de zaak 21-574/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Op 25 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 6 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/20/046Kvan de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

2 FEITEN

2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de zoon van klager. Verweerder heeft op 19 november 2018 een factuur toegezonden. Verweerder heeft op deze factuur een reductie van € 1.600,- in mindering is gebracht, waarna een bedrag ad € 268,14 resteerde. Klager heeft de factuur voldaan.

2.2 Verweerder heeft per email van 12 januari 2019 aan klager bericht zijn werkzaamheden voor hem te zullen staken. Hij schreef onder meer het volgende: “(….) Met name in de jeugdzorgzaak met (zoon klager) heb ik veel werkzaamheden verricht en zeer aanzienlijke kortingen gegeven omdat jij mij, en jouw geluk, aan mijn hart gaan. (…..)”.  Hij schreef zijn dossiers te zullen sluiten en archiveren en een eindfactuur op te zullen maken.

2.3 Verweerder heeft per email van 15 januari 2019 aan klager bericht dat in de factuur van 19 november 2018 een administratieve fout was gemaakt en dat ten onrechte een korting van € 1.600,- was verleend. Dit had een bedrag van € 550,00 behoren te zijn. Verweerder heeft de factuur van 19 november 2018 gecrediteerd en een eindfactuur aan klager ten bedrage van € 1.820,81 toegezonden. Verweerder stelde dat klager na aftrek van het reeds door hem betaalde bedrag van € 268,14 nog een bedrag van €1.552,67 aan hem verschuldigd was.

2.4 Klager heeft de declaratie betwist en aan verweerder bericht niet tot betaling daarvan over te zullen gaan. Verweerder heeft op 24 januari 2020 een dagvaarding aan klager doen uitbrengen en in rechte betaling van € 1.552,57, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)Verweerder heeft geen duidelijke financiële afspraken gemaakt (gedragsregel 17);

b)Verweerder heeft nagelaten te wijzen op het recht op gefinancierde rechtsbijstand (gedragsregel 18);

c)Verweerder is teruggekomen op een eerder verleende korting wegens perikelen in de privésfeer tussen klager en verweerder.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij ter invulling van deze norm, wel van belang zijn.

Ad onderdeel a)

5.2 Vast staat dat tussen verweerder en klager is overeengekomen dat verweerder in de familierechtelijke zaak betreffende de zoon van klager werkzaamheden voor klager zou verrichten, voor welke werkzaamheden door verweerder een honorarium in rekening is gebracht. Hiermee is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen.

5.3 Uit Gedragsregel 17 lid 2 volgt dat een advocaat er zorg voor dient te dragen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over het honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt dient hij de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Voormelde regel geldt voor iedere nieuwe opdracht die aaneen advocaat van een cliënt aanvaardt. Ook indien sprake is van een vriendschappelijke relatie tussen de advocaat en zijn cliënt, dient de advocaat, om misverstanden te voorkomen, vast te leggen op basis van welke financiële afspraken hij bereid is de werkzaamheden te verrichten. Indien een advocaat, gelet op de vriendschappelijke relatie met zijn cliënt, bereid is om zijn werkzaamheden om niet dan wel tegen een aanzienlijke korting te verrichten, dient hij ook deze afspraken, om misverstanden te voorkomen, schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. 

5.4 Uit de overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt dat tussen klager en verweerder geen financiële afspraken zijn gemaakt en dat verweerder geen opdrachtbevestiging aan klager heeft toegezonden. Hiervan valt verweerder, gelet op het bovenstaande, tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Klachtonderdeel a is gegrond.

Ad onderdeel b)

5.5 Een advocaat dient bij het begin van iedere zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtshulp. Dat bij eerdere zaken geen door de overheid gefinancierde overheidssteun is gekregen ontslaat de advocaat niet van de verplichting om dit bij iedere nieuwe zaak te bespreken. Er kan immers sprake zijn van andere omstandigheden, bijvoorbeeld dat het geen zakelijk belang maar een privézaak betreft dan wel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.

5.6 Verweerder heeft niet alleen nagelaten met klager de hoogte van zijn honorarium te bespreken, maar hij heeft ook nagelaten de mogelijkheden van een toevoeging te bespreken, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Klachtonderdeel b is eveneens gegrond.

Ad onderdeel c)

5.7 Omdat verweerder heeft nagelaten financiële afspraken, ook ten aanzien van de door hem te verlenen korting, te maken, komt de onduidelijkheid daarover voor zijn risico. Verweerder heeft ondanks het ontbreken van financiële afspraken, een declaratie voor zijn honorarium aan klager toegezonden, waarbij hij een aanzienlijke korting op zijn honorarium heeft verleend. De omvang van deze korting wijst erop dat er, zoals klager stelt, sprake was van een vriendendienst. Dat verweerder welbewust een aanzienlijke korting heeft verleend, wordt door hem ook nog eens bevestigd in zijn email van 12 januari 2019 aan klager waarin verweerder schrijft dat hij klager in de zaak van zijn zoon een aanzienlijke korting heeft verleend. Onder deze omstandigheden acht de raad het niet aannemelijk dat er, zoals verweerder in zijn email van 15 januari 2019 aan klager stelt, sprake was van een administratieve fout.

5.8 Door op 15 januari 2019 terug te komen op de eerder aan klager verleende aanzienlijke korting en deze met een aanzienlijk bedrag te verminderen heeft klager zich naar het oordeel van de raad niet gedragen zoals van een betamelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Juist nu verweerder heeft nagelaten om financiële afspraken, waaronder de door hem te verlenen korting, te maken en vast te leggen, paste het hem niet om, onder het mom van een administratieve fout, die bij gebreke van financiële afspraken door klager niet is na te gaan, na de beëindiging van zijn werkzaamheden met terugwerkende kracht een hoger bedrag voor zijn werkzaamheden in rekening te brengen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich op grond van het bovenstaande niet gedragen zoals van een betamelijk advocaat mag worden verwacht. De raad zal klachtonderdeel c daarom gegrond verklaren.

 

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €  50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

 

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

 

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter