Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:246

Zaaknummer

21-075

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij die mede werkzaamheden van een oud kantoorgenoot die eerder de zaak had behandeld omvat. Behoudens uitzonderingen, waarvan in casu niet is gebleken, kan alleen geklaagd worden over het eigen handelen van de beklaagde advocaat. In zoverre de klacht betrekking heeft op werkzaamheden van de voorganger is deze ongegrond. De handelwijze van de beklaagde advocaat is getoetst aan de bekende maatstaf voor de advocaat van de wederpartij (zie 5.1). De advocaat is in zijn verweer in het geheel niet ingegaan op de stelling van klaagster zodat de voorzitter aanneemt dat er al betaald was. Daarmee staat ook vast dat de sommatie van de advocaat ten onrechte was. Deze vaststelling leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van de klacht. De voorzitter is van oordeel dat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klaagster in beginsel mag afgaan op mededelingen van zijn cliënten en slechts in uitzonderlijke gevallen nader onderzoek moet plegen naar de juistheid daarvan. Van zo’n uitzondering is niet gebleken. Het had verweerder zeker gesierd indien hij na het bemerken van het misverstand zijn verontschuldigingen had aangeboden maar het ontbreken daarvan maakt zijn gedag niet klachtwaardig.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2021in de zaak 21-075/AL/GLDnaar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 25 januari 2021 met kenmerk K 19/164, door de raad ontvangen op 25 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Op 23 juli 2013 is een koopovereenkomst gesloten tussen de (inmiddels overleden) moeder van klaagster en derden (hierna: de kopers), de (latere) cliënten van verweerder. De koop betrof een bungalow met onder meer ondergrond. Tussen de moeder van klaagster en de kopers is een geschil gerezen over mogelijke verontreiniging van de ondergrond onder de bungalow.1.2    Dit geschil resulteerde in een civiele procedure bij de rechtbank. In deze procedure is oorspronkelijk een voormalige kantoorgenote van verweerder, mr. K, voor de kopers opgetreden. Mr. K heeft namens de kopers hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld.1.3    In haar memorie van grieven heeft mr. K een verklaring van de heer W d.d. 15 januari 2018 over sloopwerkzaamheden opgenomen die de heer W in 1992 op het perceel van de bungalow had verricht. Daarnaast heeft mr. K in de memorie van grieven mevrouw B als getuige opgegeven, omdat zij, aldus de kopers, bij de ontdekking van het gebrek aanwezig was geweest.1.4    In verband met het vertrek van mr. K van het kantoor van verweerder heeft verweerder per 9 november 2018 de behandeling van de zaak van haar overgenomen.1.5    Het hoger beroep is gegrond verklaard en klaagster is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de kopers. Op 10 juli 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster opgave gedaan van het betaaladres en het te betalen bedrag. In verband met de beneficiaire aanvaarding van de erfenis werd de betaling vervolgens opgehouden. Hierover is tussen verweerder en de advocaat van klaagster gecorrespondeerd.1.6    Op 10 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht is later aangevuld, onder meer bij e-mail van 31 december 2019.1.7    Bij e-mail van 22 januari 2020 aan de advocaat van klaagster heeft verweerder het volgende geschreven:

(...) “We zijn inmiddels ruim drie maanden verder. Ik heb niet meer van u vernomen naar aanleiding van uw onderstaande bericht omtrent de vereffeningsprocedure.

Mijn cliënt vindt het moeilijk te geloven dat de vereffeningsprocedure maar liefst drie maanden zou moeten duren, zoals u begrijpt.

Ik geef de deurwaarder volgende week maandag opdracht om de executie in te zetten. Mijn cliënt is niet van zins ook nog maar een dag langer te wachten.

Mocht het zo zijn dat uw cliënten tot inzicht zijn gekomen en dat zij alsnog betalen, of indien u mij bericht dat uw cliënten de erfenis hebben verworpen of anderszins waaruit ik kan opmaken dat zij niet aansprakelijk zijn, dan verneem ik dat graag uiterlijk aanstaande vrijdag. Daarna wordt de executie ingezet”. (…)

1.8    Bij e-mail van 23 januari 2020 heeft de advocaat van klaagster verweerder als volgt geantwoord:

(…)” Op 10 juli 2019 heeft u mij opgave gedaan van het betaaladres van het bedrag van de veroordeling van mijn overleden cliënte mevrouw ……

De betaling werd vervolgens opgehouden (in verband met de beneficiaire aanvaarding van de erfenis) maar vanwege de erfgenamen is mij op 12 november jongstleden gezegd dat overmaking kon plaatsvinden en dat is vervolgens ook gebeurd op 17 november daaropvolgend en wel ten gunste van de bankrekening waarvan u mij dus in juli nog opgave heeft gedaan. “(…)

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat:a)    door hem of onder zijn toezicht door mr. K een valse verklaring van de heer W in de procedure in hoger beroep is ingebracht en dat mevrouw B ten onrechte als getuige is opgenomen in de memorie van grieven, nu zij heeft verklaard niet aanwezig te zijn geweest bij de ontdekking van het gestelde gebrek;b)    verweerder voor het laatst middels een e-mail van 22 januari 2020 heeft gedreigd om voor het innen van een vordering een deurwaarder in te schakelen, terwijl de vordering op 17 november 2019 al was voldaan.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Ad klachtonderdeel a)3.2    Verweerder is niet inhoudelijk betrokken geweest bij de zaak. Hij heeft enkel kennisgenomen van het eindvonnis en heeft dit eindvonnis namens zijn cliënt laten betekenen en executeren;Ad klachtonderdeel b)3.3    Verweerder heeft nimmer inhoudelijke e-mails of brieven aan klaagster geschreven.

4    BEOORDELING 4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van een advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder daarom aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Ad klachtonderdeel a)4.2    Behoudens uitzonderingen, waarvan in casu niet is gebleken, kan alleen geklaagd worden over het eigen handelen van de beklaagde advocaat. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de memorie van grieven, die door mr. K is opgesteld en ingediend.4.3    Door verweerder is uiteengezet dat en waarom hij bij de totstandkoming van deze memorie van grieven niet betrokken is geweest: de zaak was in de betreffende periode niet bij hem maar bij mr. K in behandeling en hij heeft in die periode met de zaak geen bemoeienis gehad. Hiertegenover heeft klaagster onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat dit anders is. Ook uit het klachtdossier blijkt van bemoeienis van verweerder met de memorie van grieven niet. Dit klachtonderdeel mist daarom feitelijke grondslag.Ad klachtonderdeel b)4.4    Klaagster stelt dat het aan de kopers verschuldigde bedrag op 17 november 2019 is voldaan. Verweerder heeft in zijn e-mail aan de advocaat van klaagster van 22 januari 2020 ten onrechte gesteld dat dit nog niet het geval zou zijn en heeft met executie gedreigd. Verweerder is in zijn verweer in het geheel niet ingegaan op de stelling van klaagster zodat de voorzitter aanneemt dat er al betaald was. Daarmee staat ook vast dat de sommatie van 22 januari 2020 ten onrechte was.4.5    Deze vaststelling leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van de klacht. De voorzitter is van oordeel dat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klaagster in beginsel mag afgaan op mededelingen van zijn cliënten en slechts in uitzonderlijke gevallen nader onderzoek moet plegen naar de juistheid daarvan. Van zo’n uitzondering is niet gebleken. Het had verweerder zeker gesierd indien hij na het bemerken van het misverstand zijn verontschuldigingen had aangeboden maar het ontbreken daarvan maakt zijn gedag niet klachtwaardig.4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

Griffier                             Voorzitter

Verzonden d.d. 19 juli 2021