Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:250

Zaaknummer

21-290

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2021in de zaak 21-290/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 29 maart 2021 met kenmerk Z 1214110/LF/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager is psychiater. Samen met aan aantal collega’s is hij van mening dat er sprake is van belangenverstrengeling binnen zijn beroepsvereniging, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (hierna: NVvP). Daarom hebben zij de initiatiefgroep Governance NVvP (hierna: de initiatiefgroep) opgericht. Via de website www.governancenvvp.nl heeft de initiatiefgroep een ledenraadpleging georganiseerd binnen de NVvP.1.2    Op 29 november 2019 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder met het verzoek om juridisch advies. Op 2 december 2019 heeft verweerder de opdracht als volgt aan klager bevestigd:

“U heeft, als vertegenwoordiger van een aantal leden van de Nederlandse vereniging voor Psychiatrie (NVvP), mij om advies gevraagd voor wat betreft de voorgenomen ledenraadpleging. (…)

Onder andere aan de hand van de feitelijke situatie binnen de vereniging, de staturen van de NVvP en de Governancecode Zorg, zal ik samen met u de vervolgstappen en de daarbij behorende strategie uitwerken.

Bij u en een aantal andere leden bestaat onvrede over de invloed van de werkgeversorganisatie GGZ binnen de NVvP, door middel van vertegenwoordigers vanuit GGZ binnen het bestuur en de ledenraad. Hierdoor is volgens uw mededeling onafhankelijke belangenbehartiging feitelijk onmogelijk.

(…)

Het handelen van de vertegenwoordigers van GGZ Nederland is, zoals door u aangegeven, in strijd met de Governancecode 2017. Vast staat, dat GGZ in strijd met de code handelt. Op welke wijze geldt dit ook voor NVvP? Is zij ook rechtstreeks aan de code gebonden? Want indien dit niet het geval is, dan zou de strijdigheid van NVvP moeten worden geconstrueerd aan de hand van onrechtmatig handelen.

In de door u toegezonden conceptbrief, die ik nog nader zal beoordelen, worden zoveel mogelijk leden opgeroepen om het verenigingsbestuur ertoe te bewegen een ledenraadpleging te laten plaatsvinden. (…)

Gegeven het belang van het verzoek, heeft het de voorkeur om voorafgaand aan de raadpleging met het bestuur te overleggen, waarbij alles in het werk wordt gesteld om de raadpleging een bindend karakter te geven.

(…)

Zoals besproken, zal ik u adviseren voor wat betreft het traject tot de ledenraadpleging NVvP en de daarbij behorende conceptbrieven beoordelen en zo nodig aanpassen.

Tevens zal ik u in samenspraak verder adviseren voor wat betreft de te volgen strategie en marsroute.

Wij kwamen overeen dat ik voor mijn werkzaamheden drie uur in rekening zal brengen.”

1.3    Op 3 december 2019 heeft verweerder een door de initiatiefgroep opgestelde conceptbrief aan het bestuur van de NVvP bekeken en aangepast. De brief is op 18 december 2019 verstuurd.1.4    Bij e-mail van 23 december 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik heb inmiddels een bevriende psychiater en een hoogleraar/psychiater benaderd met de vraag of zij betrekkingen hebben met de NVvP. Beiden zijn lid – de hoogleraar al lange tijd – en zullen met belangstelling het document van de ledenraadpleging en de onderbouwing daarvan gaan bekijken.”

1.5    Op 24 januari 2020 is de nieuwsbrief NVvP Update, week 4, verschenen. Volgens de initiatiefgroep is in die nieuwsbrief op meerdere punten onjuiste informatie over de initiatiefgroep gegeven.1.6    Op 26 januari 2020 heeft klager verweerder opdracht gegeven een tweede door de initiatiefgroep opgestelde conceptbrief aan (onder meer) het bestuur van de NVvP te bekijken en eventueel aan te passen.1.7    Bij e-mail van 28 januari 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Onder verwijzing naar de verschillende telefoongesprekken van deze week, heb ik als offerte voor mijn werkzaamheden 5 uren vastgesteld.

(…)

Dit aangepaste concept tref je als bijlage aan (…)”

1.8    De initiatiefgroep heeft de hiervoor in 1.6 en 1.7 genoemde brief op 29 januari 2020 aan (onder meer) het bestuur van de NVvP gestuurd. In de brief staat onder meer het volgende:

“Tevens willen wij u wijzen op vier onjuistheden in de NVvP-nieuwsbrief (…) van 24 januari jongstleden:

(…)

Onjuistheid 2, 3 en 4.

U schrijft: ‘De groep vreest dat, als bestuurders van instellingen actief zijn binnen de NVvP, de zorg voor onze patiënten niet langer voorop staat, maar de focus meer komt te liggen op de organisatie en financiering van de zorg.’

Toelichting:

2. Nergens in de brief van www.governancenvvp staat beschreven of wordt gesuggereerd dat de patiëntenzorg niet langer voorop staat, maar de focus meer komt te liggen op de organisatie en financiering van de zorg.

(…)

U dient deze in de nieuwsbrief van 24 januari jongstleden opgenomen onjuiste informatie schriftelijk te rectificeren in de nieuwsbrief van 31 januari 2020, waarbij u expliciet verwijst naar de website (www.governancenvvp.nl). Indien hieraan geen tijdig gevolg wordt gegeven, sommeren wij het bestuur hiervoor zorg te dragen. Bij gebreke hiervan behouden wij ons alle rechten voor en houden wij het bestuur onverkort aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende gevolgen.

(…)

Klaarblijkelijk wordt de informatie in de NVvP-nieuwsbrief door GGZ Nederland bestuurder (…) voor waarheid aangenomen en publiekelijk via LinkedIn verkondigd. Dit demonstreert de schijn van belangenverstrengeling tussen GGZ Nederland en de NVvP en dat de lastercampagne van de NVvP wederom haar vruchten afwerpt.”

1.9    Bij e-mail van eveneens 29 januari 2020 heeft klager de definitieve versie van de hiervoor genoemde brief aan (onder meer) het bestuur van de NVvP aan verweerder gestuurd met daarbij de mededeling dat er nog een enigszins dubbele alinea in de brief zat die is verwijderd.1.10    Bij e-mail van 31 januari 2020 heeft het bestuur van het NVvP de initiatiefgroep meegedeeld dat in de ledenraadpleging een verwijzing naar de website van de groep zal worden geplaatst.1.11    Op 31 januari 2020 hebben klager en verweerder de volgende Whatsapp-conversatie gehad:

Klager: “Alleen nog de rectificatie”

Verweerder: “Eerste stap is gezet nu nog de rectificatie de vermelding van de vraag is belangrijker. (…)”

Klager: “Ja helaas niet. We schrijven eerst zelf nu een reminder.”

Verweerder: “Voer de druk maar op!”

Klager: “Indien maandag geen rectificatie mag ik dan de spoedvraag stellen?”

1.12    Bij e-mail van 31 januari 2020 heeft de initiatiefgroep (onder meer) het bestuur van de NVvP een rappel gestuurd met betrekking tot het verzoek om rectificatie. Klager heeft de e-mail aan (onder meer) het bestuur van de NVvP op dezelfde dag doorgestuurd naar verweerder.1.13    Bij e-mail van 3 februari 2020 heeft het bestuur van de NVvP de initiatiefgroep geschreven:

“Wij betreuren het dat we op deze manier met elkaar in contact zijn.

Graag zouden we met u de dialoog aangaan en willen u via deze weg dan ook uitnodigen tot een overleg op korte termijn.”

1.14    De initiatiefgroep heeft (onder meer) het bestuur van de NVvP hierop bij e-mail van 3 februari 2020 onder meer geschreven:

“Het uitblijven van rectificatie van een onjuiste weergave van onze Governancebrief enerzijds en een uitnodiging tot gesprek anderzijds staan ons inziens haaks op elkaar.

Alvorens wij kunnen overgaan tot een gezamenlijk gesprek is het van essentieel belang dat rectificatie van een onjuiste weergave van onze Governancebrief plaatsvindt. (…)

Een gesprek dat zal plaatsvinden in een sfeer van feitelijk onjuiste weergaven van standpunten zal niet tot een voor éénieder wenselijke uitkomst van het gesprek leiden, namelijk wederzijds begrip en oplossingsgericht denken en handelen.”

1.15    Op 10 februari 2020 heeft klager verweerder namens de initiatiefgroep gevraagd om een door de initiatiefgroep opgestelde (vierde) sommatiebrief aan (onder meer) het bestuur van de NVvP te bekijken en zo nodig aan te passen. Op 11 februari 2020 heeft verweerder namens de initiatiefgroep een vierde sommatiebrief gestuurd. In die brief staat onder meer:

“In de nieuwsbrief (…) van vrijdag 24 januari jongstleden hebben mijn cliënten helaas vier onjuistheden vastgesteld in uw eenzijdige weergave van de Governancebrief.

Mijn cliënten hebben deze onjuistheden en eenzijdige weergave aan het bestuur, de ledenraad en de directie per mail en per aangetekend schrijven gecommuniceerd. Een adequate reactie, laat staan de verzochte rectificaties, zijn tot op heden uitgebleven.

(…)

Door de leden eenzijdig en zonder deugdelijke onderbouwing te berichten dat vaststaat dat de Governancebrief zowel feitelijk als in de argumentatie onjuist is, toont het bestuur zich niet alleen vooringenomen, maar tracht het hiermee de uitslag van de raadpleging op oneigenlijke wijze te beïnvloeden.

Gezien de beschreven onjuiste informatie worden de leden feitelijk door u misleid. Dit gebrek aan democratische inslag bij het bestuur is verontrustend en tendeert naar onbehoorlijk bestuur. Mijn cliënten zijn verontrust en bezorgd, niet alleen vanuit het verenigingsbelang, maar ook aangaande de toekomstige gang van zaken.

(…) Namens mijn cliënten verzoek ik en, voor zover nodig, sommeer ik de ledenraad dan ook om uiterlijk binnen een week na dagtekening van deze mail/brief alsnog adequaat en inhoudelijk te reageren aangaande de door mijn cliënten verzochte rectificatie.

(…)

Rectificatie in de eerstvolgende nieuwsbrief is noodzakelijk om oneigenlijke beïnvloeding van de verenigingsdemocratie te herstellen.

(…)

Intrekken van deze vooringenomenheid in de eerstvolgende nieuwsbrief is noodzakelijk om oneigenlijke beïnvloeding van de verenigingsdemocratie te herstellen.

(…)

Deze informatieperiode is noodzakelijk om oneigenlijke beïnvloeding van de verenigingsdemocratie te herstellen.Namens mijn cliënten verzoek ik, en zo nodig sommeer ik, het bestuur om tijdig en volledig zorg te dragen voor de verzochte rectificaties. Bij gebreke hiervan handelt het bestuur niet in het belang van de vereniging en haar leden, en bovendien in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Namens mijn cliënten worden alle rechten voorbehouden en wordt het bestuur onverkort aansprakelijk gehouden voor de hieruit voortvloeiende gevolgen.”

1.16    Bij brief van 14 februari 2020 heeft het bestuur van de NVvP gereageerd op de e-mail van verweerder van 11 februari 2020. In de brief van 14 februari 2020 staat onder meer het volgende:

“Wij zien in uw schrijven geen aanleiding tot rectificatie. Maar we zijn bereid om de initiatiefgroep tegemoet te komen door in de weekupdate het volgende te vermelden:

‘In de weekupdate van vrijdag 24 oktober kondigden we een ledenraadpleging over het thema belangen aan. De raadpleging wordt uitgezet nadat het bestuur hiervoor een petitie ontving met ruim 450 handtekeningen van een initiatiefgroep (…)

We hebben in de weekupdate gepoogd een toelichting te geven over het initiatief en de petitie. De initiatiefgroep heeft daarop aangegeven dat zij van mening is dat wij het standpunt van de initiatiefgroep niet juist of niet volledig hebben weergegeven in de weekupdate. Om verdere discussie en verwarring hierover te voorkomen, verwijzen we u bij deze naar de website van de initiatiefgroep voor precieze weergave van het initiatief en het doel (…)

Voor wat betreft de opmerkingen in uw brief dat het bestuur zich “vooringenomen toont”, “tracht de uitslag van de raadpleging op oneigenlijke wijze te beïnvloeden”, “onjuiste informatie verstrekt”, “leden misleidt”, een “gebrek aan democratische inslag” toont en “tendeert naar onbehoorlijk bestuur”, bericht ik u dat deze kwalificaties niet op feiten berusten en dat het bestuur deze dan ook verre van zich werpt.”

1.17    Bij e-mail van 14 februari 2020 heeft klager verweerder, in reactie op de brief van het bestuur van de NVvP, onder meer geschreven dat 7 van de 9 leden van de initiatiefgroep voor een kort geding zijn. Op 17 februari 2020 heeft klager verweerder een concept van een pleitnota voor een kort geding toegestuurd. Op dezelfde dag heeft verweerder klager gevraagd om hem de nieuwsbrief van de NVvP van 24 januari 2020 toe te sturen.1.18    Bij e-mail van 18 februari 2020 heeft klager verweerder een aangepaste concept-pleitnota toegestuurd met daarbij de mededeling “De groep is duidelijk. Kort geding is noodzakelijk.”1.19    Op 18 februari 2020 hebben klager en verweerder telefonisch contact gehad. Verweerder heeft klager toen meegedeeld dat hij geen redelijke mogelijkheid voor een kort geding ziet.1.20    Bij e-mail van 19 februari 2020 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Je vroeg deze week opnieuw naar de originele nieuwsbrief, omdat je die niet ontvangen zou hebben.

Die had ik daarvoor reeds tweemaal doorgestuurd.

Daarnaast benoemde je gisteren dat je niet veel bijzonders in de nieuwsbrief had gelezen.

Waarom zouden we door jou namens ons een rectificatie verzoeken waar je als advocaat de bijzonderheden niet van inziet?

(…) Als ik had geweten dat de kans op rectificatie via de rechter beperkt zou zijn geweest dan had ik niet deze stellige brief willen sturen.

De stelligheid van de brief impliceert althans komt op mijn over dat rectificatie gevorderd kan worden.”

1.21    Bij e-mail van 20 februari 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Met name de constatering in hoeverre namens het bestuur alle tekortkomingen zijn weggenomen, zodat er geen directe grondslag bestaat voor rectificatie.

(…)

De sommatiebrieven hebben in ieder geval het bestuur in beweging gebracht om de verkeerde elementen in de procedure, in de nieuwsbrief, etcetera weg te nemen.

Indien dit niet zo zou zijn, wat mij niet bekend is, dan zou dat een argument zijn voor verdere actie.

(…)

Feitelijk kan rectificatie worden gevorderd, maar materieel is dit, zoals ik heb aangegeven, kansloos.

(…)

Hierbij adviseer ik een gezamenlijke en gerichte aanpak, en niet slechts stil te staan bij het formele woord ‘rectificatie’.”

1.22    Bij e-mail van 24 februari 2020 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“In overleg met de groep hebben we besloten op eigen kracht verder te gaan.

(…)

Bedankt voor de behaalde resultaten.

Ik wacht de declaraties af.”

1.23    Bij e-mail van 31 mei 2020 heeft klager zich namens de initiatiefgroep beklaagd over de bijstand door verweerder en verweerder verzocht om restitutie van de in rekening gebrachte kosten.1.24    Op 31 mei 2020 heeft verweerder een voicemailbericht bij klager ingesproken. In de door klager bij zijn klacht overgelegde transcriptie van dat voicemailbericht staat onder meer:

“Ik open mijn mailbox en ik zie een brief waar de honden geen brood van lusten.

(…)

Of je vijanden aan het creëren bent.

Maar ik kan mij hier echt niet in herkennen,

(…)

Want als ik het dossier d’r op nasla dan komt er helemaal niet uit wat jullie nu schrijven.

Dat komt uit een verhaaltje van we kloppen wat op en we gaan eens even [verweerder] in een hoekje duwen.

Ja, daar ben ik niet van gediend.

Ik sta open voor overleg.

Ik weet wat ik gedaan heb.

Met jou daarbij.

Dus ik zou zeggen, na de Pinksteren, bel me even op en dan kunnen we verder kijken wat er aan de hand is en wie wat te verwijten valt.”

1.25    Bij e-mail van 1 juni 2020 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van 31 mei 2020 en onder meer geschreven:

“Zowel de toon als de inhoud van uw mail vervullen mij in alle opzichten met verbazing.

De toon is grof en aanmatigend, de inhoud feitelijk onjuist. Ook zie ik hierin niets terug van de [klager] die ik heb leren kennen.

Het had meer voor de hand gelegen om eventuele onvrede te uiten tijdens ons overleg, en mij daar niet drie maanden na dato (Sic!), als mosterd na de maaltijd mee te confronteren.

(…)

U slaat de plank dus mis wanneer u schrijft: “Als ons juist en volledig had voorgelicht over onze kansen, hadden wij u niet verzocht om ons bij te staan.”

(…)

Wat u hier over het hoofd ziet, is dat het bestuur u derhalve feitelijk tegemoet is gekomen, al is het woord ‘rectificatie’ niet uitgesproken. (…)

Het is jammer dat u nog steeds vasthoudt aan de wens van een kort geding, waarvoor de redelijke grond ontbreekt.”

1.26    In een e-mail van 9 juli 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik beschouw dit als karaktermoord, omdat het volledig haaks staat op de oplossingsgerichte manier waarop ik mij gedurende mijn gehele beroepsmatige leven ten opzichte van mijn cliënten heb opgesteld.”

1.27    Op 12 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft niet zorgvuldig gehandeld.b)    Verweerder heeft niet doelmatig gehandeld.c)    Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten.d)    Verweerder heeft klager voorafgaand aan het versturen van de sommatiebrieven tot rectificatie niet geïnformeerd dat procederen kansloos was, dat er geen grondslag was voor rectificatie, dat het bestuur niet onrechtmatig handelde met het versturen van de nieuwsbrief van 24 januari 2020 en dat er niets bijzonders was te lezen in die nieuwsbrief.e)    Verweerder heeft een kansloze minnelijke oplossing geaccepteerd.f)    Verweerder heeft zijn onafhankelijkheid geschonden door overleg te plegen met een bevriende psychiater en een hoogleraar in de psychiatrie.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.Klachtonderdeel a)4.2    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij klager op 17 februari 2020 om de nieuwsbrief van de NVvP van 24 januari 2020 heeft verzocht, naar aanleiding waarvan (onder meer) het bestuur van de NVvP om rectificatie is verzocht, terwijl verweerder de sommatie tot rectificatie op dat moment al aan het bestuur had verzonden en klager de betreffende nieuwsbrief al twee keer eerder aan verweerder had gestuurd. Klager verwijt verweerder voorts dat in de door verweerder aangepaste concept-brief voor de eerste sommatie tot rectificatie een dubbele alinea stond met een evident verschillende strekking.  4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de nieuwsbrief wel had gelezen voordat hij de sommatiebrief van 11 februari 2020 aan (onder meer) het bestuur van de NVvP heeft gestuurd. Verweerder heeft klager op 17 februari 2020 nogmaals om de nieuwsbrief gevraagd omdat hij de nieuwsbrief in de veelheid van stukken en de drukte van het moment even niet meer kon vinden. De voorzitter heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Van onzorgvuldigheid van de zijde van verweerder is geen sprake. Datzelfde geldt voor het verwijt van klager dat in de eerste sommatiebrief twee alinea’s stonden met een evident verschillende strekking. Daargelaten of de alinea’s inderdaad een evident verschillende strekking hadden, hetgeen verweerder betwist, heeft verweerder terecht aangevoerd dat het om een conceptbrief ging en dat het wel vaker gebeurt dat in een conceptbrief nog verbeteringen moeten worden doorgevoerd.4.4    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.Klachtonderdeel b)4.5    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder concreet dat hij klager na het versturen van de sommatiebrieven tot rectificatie heeft meegedeeld dat hij niets bijzonders heeft gelezen in de betreffende nieuwsbrief en dat hij een kort geding kansloos achtte. Gelet hierop valt het niet te begrijpen en evenmin te rechtvaardigen dat verweerder op juridisch dwingende toon een rectificatie heeft geëist. Verweerder had kunnen weten dat het bestuur van de NVvP niet zou overgaan tot rectificatie en desondanks heeft hij een vierde sommatiebrief aan (onder meer) het bestuur van de NVvP gestuurd met daarin ferme bewoordingen. Klager verwijt verweerder daarnaast dat in de brief aan (onder meer) het bestuur van de NVvP van 29 januari 2020 nog het woord ‘lastercampagne’ staat.4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder kan zich niet herinneren dat hij tegen klager heeft gezegd dat in de nieuwsbrief niets bijzonders valt te lezen. Voor zover verweerder dit al tegen klager heeft gezegd heeft hij daarmee bedoeld te zeggen dat hij in de nieuwsbrief geen feiten tegen is gekomen die in de sommatiebrief over het hoofd zijn gezien. De voorzitter heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, stond voorafgaand aan het versturen van de sommatiebrieven tot rectificatie niet vast dat procederen kansloos was. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de vraag of procederen zinvol of kansrijk is gaandeweg moet blijken en afhangt van hoe de zaak zich ontwikkelt. In dit geval is de conclusie van verweerder dat procederen weinig kansrijk is niet onbegrijpelijk, gelet op de brief van het bestuur van de NVvP van 14 februari 2020. Niet is gebleken dat verweerder niet doelmatig heeft gehandeld. Wat betreft het woord ‘lastercampagne’ staat vast dat klager dat woord in de brief heeft opgenomen. Bij het bekijken van de brief heeft verweerder dit woord laten staan. Anders dan klager stelt valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom dit verweerder tuchtrechtelijk te verwijten valt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat met het noemen van het woord lastercampagne nog geen sprake is van aangifte van een strafbaar feit.4.7    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.Klachtonderdeel c)4.8    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel c) dat hij zich in het voicemailbericht van 31 mei 2020 en in zijn e-mails van 1 juni en 9 juli 2020 onnodig grievend (over klager) heeft uitgelaten.4.9    De voorzitter overweegt als volgt. Hoewel de door verweerder gebruikte bewoordingen stevig zijn, is de voorzitter van oordeel dat de door verweerder gebruikte bewoordingen niet als onnodig grievend zijn aan te merken. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel d)4.10    In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij heeft nagelaten om klager voorafgaand aan het versturen van de sommatiebrieven tot rectificatie te informeren dat procederen kansloos was, dat er geen grondslag was voor rectificatie, dat het bestuur niet onrechtmatig handelde en dat er niets bijzonders was te lezen in de betreffende nieuwsbrief.4.11    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat op het moment van het versturen van de sommatiebrieven een procedure nog niet aan de orde was. Klager heeft ook niet betwist dat er tot op dat moment in het geheel niet was gesproken over een procedure. Van schending van de informatieplicht van verweerder is dan ook geen sprake. Nadat klager verweerder had meegedeeld dat de initiatiefgroep een kort geding jegens het bestuur van de NVvP aanhangig wilde maken, heeft verweerder klager meegedeeld dat hij een kort geding niet kansrijk achtte, gelet op hoe de situatie zich inmiddels had ontwikkeld. Zoals hiervoor in 4.6 reeds is overwogen, is dit advies van verweerder niet onbegrijpelijk gelet op de brief van het bestuur van de NVvP van 14 februari 2020, waarin gedeeltelijk aan het verzoek om rectificatie tegemoet is gekomen.4.12    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond is.Klachtonderdeel e)4.13    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel e) dat hij de reactie van het bestuur van de NVvP van 14 februari 2020 kennelijk als acceptabele minnelijke oplossing heeft beschouwd.4.14    De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 4.6 en 4.11 reeds is overwogen, is het advies van verweerder om geen kort geding aanhangig te maken niet onbegrijpelijk. Dit betekent echter niet dat verweerder de reactie van het bestuur van de NVvP van 14 februari 2020 als acceptabele minnelijke oplossing heeft beschouwd. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij aan klager heeft voorgesteld om fysiek bij elkaar te komen met de gehele initiatiefgroep om te bespreken wat zij verder zouden kunnen doen. Klager heeft dit voorstel echter afgewezen. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel f)4.15    In klachtonderdeel f) verwijt klager tot slot verweerder dat hij de zaak heeft besproken met een bevriende psychiater en met een hoogleraar in de psychiatrie. Volgens klager is het niet uitgesloten dat de mening en visie van deze twee collega’s de onafhankelijkheid van verweerder in de zaak op een voor de initiatiefgroep ongunstige wijze heeft beïnvloed.4.16    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat hij enkel met de bedoeling om klager in zijn ledenraadpleging te ondersteunen een bevriende gezaghebbende psychiater en een hoogleraar in de psychiatrie naar hun mening heeft gevraagd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat verweerder hierdoor niet meer onafhankelijk ten opzichte van de zaak stond. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.4.17    In punt 7 van zijn klachtbrief is klager inhoudelijk ingegaan op de e-mail van verweerder van 1 juni 2020 (zie 1.25). De voorzitter ziet hierin met de deken geen apart klachtonderdeel. Datzelfde geldt voor punt 8 van de klachtbrief van klager, waarin klager twee opmerkingen maakt over de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder. Overigens is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich bij die gelegenheid onnodig grievend heeft uitgelaten respectievelijk dat verweerder in strijd met die algemene voorwaarden heeft gehandeld.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.

Griffier                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 2 augustus 2021