Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:201
Zaaknummer
20-622/DB/OB
Inhoudsindicatie
Een gerechtelijke uitspraak omvat een rechterlijk beoordeling van aan die rechter voorgelegde feiten en omstandigheden, maar vormt op zichzelf geen nieuw feit in die zin dat daardoor het in artikel 47b Advocatenwet neergelegde ne bis in idem-beginsel niet van toepassing zou zijn.
Inhoudsindicatie
De verjaringstermijn ex artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet gaat in op het moment waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenboschvan 6 december 2021
in de zaak 20-622/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 28 januari 2021 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van het hof van Discipline van 15 december 2020, strekkende tot verwijzing van de klachtzaak van de raad van discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden naar de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch en het daarbij gevoegde klachtdossier.
1.3 Bij beslissing van 28 januari 2021 heeft de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 25 februari 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift per e-mail ontvangen op 25 februari 2021.
1.5 Het verzet is op de zitting van de raad van 4 oktober 2021, gelijktijdig met klachtzaak 20-616/DB/OB behandeld. Daarbij waren aanwezig klager, verweerder en verweerder in klachtzaak 20-616/DB/OB.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de beslissing van de voorzitter is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft tevens kennisgenomen van de e-mail van klager van 17 september 2021, met bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.
2 FEITEN en KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) De voorzitter heeft klachtonderdeel 1 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op grond van het ne bis in idem beginsel. Klager heeft nieuwe feiten aan de klacht ten grondslag gelegd die hem bij de formulering van de eerder klacht niet bekend waren en hem niet bekend konden zijn (arrest 5 februari 2019) ;
b)De verjaringstermijn gaat niet in op het moment dat klager door een adviseur verkeerd wordt voorgelicht, maar op het moment dat hij door o.a. een rechterlijke uitspraak daadwerkelijk op de hoogte is van de gemaakte fout;
c)De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat niet gebleken is dat verweerder zowel in de civiele procedure als in de tuchtrechtelijke procedure de rechter op cruciale punten bewust onjuist heeft voorgelicht ( zie arrest 5 februari 2019).
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Ten aanzien van de door klager in verzet aangevoerde gronden overweegt de raad als volgt:
Ad onderdeel a)
4.2 De voorzitter heeft in zijn beslissing het arrest van 5 februari 2019 in zijn overwegingen meegenomen. Een gerechtelijke uitspraak omvat een rechterlijke beoordeling van aan die rechter voorgelegde feiten en omstandigheden, maar vormt op zichzelf geen nieuw feit in die zin dat daardoor het in artikel 47b Advocatenwet neergelegde ne bis in idem-beginsel niet van toepassing zou zijn. De voorzitter heeft het eerste onderdeel van de klacht naar het oordeel van de raad daarom op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Ad onderdeel b)
4.3 De voorzitter heeft in zijn beslissing van 28 januari 2021 terecht overwogen dat de in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet bedoelde termijn ingaat op het moment waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter heeft voorts op juiste gronden overwogen dat voorzover de klachtonderdelen 2 en 3 betrekking hebben op het optreden van voor 30 mei 2016 deze klachtonderdelen op grond van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn. De voorzitter heeft het arrest van het gerechtshof van 5 februari 2019 in zijn overwegingen meegenomen en terecht geoordeeld dat dit arrest het voorgaande niet verandert.
Ad onderdeel c)
4.4 De voorzitter heeft voorzover de klachtonderdelen 2 en 3 ontvankelijk zijn de juiste toetsingsnorm toegepast en terecht overwogen dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de in gerechtelijke procedures over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Dit is voorbehouden aan de civiele rechter. Klager kan zich klaarblijkelijk niet vinden in de door (het kantoor van) verweerder verwoorde standpunten, maar dat betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. Ook indien een partij door een rechter in het ongelijk wordt gesteld, betekent dit niet dat die partij de rechter bewust onjuist heeft voorgelicht. De voorzitter heeft de klachtonderdelen 2 en 3 daarom, voorzover ontvankelijk, op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.
4.5 De raad is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat de in het verzetschrift aangevoerde gronden van klager niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
Griffier Voorzitter