Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:280
Zaaknummer
21-859/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht over niet aanvragen toevoeging kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 6 december 2021in de zaak 21-859/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 oktober 2021 met kenmerk 1421532/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1. Verweerster heeft klager bijstand verleend na een verkeersongeval, in verband waarmee hij schadevergoeding van de verzekeraar wilde ontvangen. Op 25 april 2019 heeft verweerster een intakegesprek met klager gevoerd.1.2. Verweerster heeft een opdrachtbevestiging (gedateerd 25 april 2019) opgesteld, die klager heeft ondertekend. Hierin staat onder meer het volgende:“Artikel 3: Financiële afspraken”1. Ik zal voor u geen aanvraag indienen voor gefinancierde rechtsbijstand (hierna: toevoeging), omdat uw inkomen te hoog is. Ondergetekende zal haar kosten in beginsel proberen te verhalen bij de verzekeraar van de wederpartij. U gaat voor mij na of u een rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten.2. Mocht de verzekeraars geen advocaatkosten betalen, dan zal ik u bijstaan op basis van een uurtarief van € 200,- exclusief BTW en 6% kantoorkosten. (…)”1.3. Verweerster heeft haar kosten aan de verzekeraar van de wederpartij van klager doorgegeven, maar heeft geen betaling van de verzekeraar ontvangen. Nadat klager aan verweerster heeft medegedeeld dat hij een andere advocaat had ingeschakeld heeft verweerster het dossier gesloten. Vervolgens heeft verweerster een factuur gedateerd 21 januari 2021 ten bedrage van € 4.852,50 en een urenspecificatie naar klager gestuurd. 1.4. Hierna heeft een derde namens klager contact opgenomen met verweerster, met het verzoek om alsnog een toevoeging voor klager aan te vragen. Verweerster heeft uitgelegd dat dat niet meer mogelijk was. Uit coulance heeft verweerster haar uurtarief verlaagd en geen kantoorkosten in rekening gebracht. Op 22 januari 2021 heeft verweerster een aangepaste factuur van € 3.891,15 aan de contactpersoon van klager toegezonden. Klager heeft de factuur niet voldaan, ondanks meerdere betalingsherinneringen. 1.5. Op 11 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij: a) klager een factuur heeft gestuurd op basis van een uurtarief, terwijl hij voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam;b) tegen klager heeft gezegd dat de verzekeraar van de wederpartij zijn advocaatkosten zou betalen;
3 VERWEER3.1. Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELINGKlachtonderdeel a)4.1. In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij hem een factuur heeft gestuurd op basis van een uurtarief, terwijl hij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster had voor de zekerheid aan aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand kunnen doen, aldus klager.4.2. Verweerster heeft aangevoerd dat zij tijdens het intakegesprek met klager over de mogelijkheden voor het aanvragen van gefinancierde rechtsbijstand heeft gesproken en hem via de website van de Raad voor Rechtsbijstand heeft laten zien wat hij maximaal mag verdienen om hiervoor in aanmerking te komen. Klager was er heel zeker van dat zijn inkomen te hoog was, hij liet een salarisspecificatie zien en stelde dat hij fulltime als opticien werkzaam was en manager zou worden. Aan de hand hiervan hebben klager en verweerster geconcludeerd dat klager niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou komen, waarna verweerster dit heeft opgenomen in de overeenkomst van opdracht. De inhoud van de overeenkomst is geheel met klager besproken. Klager is daarmee akkoord gegaan en daarna hebben klager en verweerster de overeenkomst ondertekend. Hierin staat dat verweerster haar werkzaamheden op uurtariefbasis zal verrichten, aldus verweerster.4.3. De voorzitter overweegt als volgt.4.4. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (Gedragsregel 16 lid 1). De advocaat dient de cliënt voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te informeren over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en van honorering van de advocaat op basis van een te betalen uurtarief ongeacht de uitkomst van de zaak (artikel 7.11, lid 1 Verordening op de advocatuur).4.5. Uit de hiervoor in 1.2 weer gegeven opdrachtbevestiging blijkt dat klager en verweerster met elkaar hebben gesproken over de mogelijkheden voor het aanvragen van gefinancierde rechtsbijstand en dat daarvan is afgezien omdat het inkomen van klager te hoog is. Klager betwist weliswaar dat tijdens het intakegesprek zijn inkomen is besproken en dat hij zelf zou hebben gezegd dat zijn inkomen te hoog is, maar hij heeft de opdrachtbevestiging waarin verweerster een en ander heeft bevestigd voor akkoord getekend. Dat klager de opdrachtbevestiging voor akkoord heeft getekend zonder deze te lezen, zoals klager aanvoert, heeft verweerster gemotiveerd betwist en komt los daarvan voor zijn rekening en risico. Bovendien heeft klager niet met concrete gegevens onderbouwd dat zijn inkomen niet te hoog was voor het aanvragen van een toevoeging. 4.6. Dat verweerster zekerheidshalve een aanvraag had moeten indienen volgt de voorzitter, gelet op artikel 3 van de opdrachtbevestiging, niet. Dat klager later (via een andere advocaat) in aanmerking is gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand doet daar niet aan af. Immers, klager heeft niet aangegeven wanneer die aanvraag is ingediend en ook niet of deze gebaseerd was op hetzelfde inkomen. 4.7. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel b)4.8. In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij heeft gezegd dat de verzekeraar van de wederpartij zijn advocaatkosten zou betalen. 4.9. Verweerster heeft aangevoerd dat zij tijdens het intakegesprek aan klager heeft medegedeeld dat zij zal proberen om de advocaatkosten bij de verzekeraar te innen als klager in het gelijk zou worden gesteld. Volgens verweerster heeft zij op het kantoor van de verzekeraar een gesprek gevoerd en zijn de kosten besproken, maar heeft klager tegenover de verzekeraar meermaals in strijd met de waarheid verklaard waardoor de verzekeraar te kennen heeft gegeven dat zij de kosten niet zullen voldoen. In de overeenkomst is opgenomen dat klager zelf de advocaatkosten moet betalen als de verzekeraar niet tot betaling overgaat, aldus verweerster. 4.10. De voorzitter overweegt als volgt. 4.11. In artikel 3 lid 1. van de overeenkomst van opdracht zijn klager en verweerster overeengekomen dat verweerster in beginsel zal proberen haar kosten te verhalen bij de verzekeraar van de wederpartij. Volgens verweerster heeft zij zich daarvoor ingespannen, maar heeft de verzekeraar de schadeclaim door toedoen van klager afgewezen. 4.12. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster aan haar inspanningsverplichting tegenover klager voldaan door haar kosten aan de verzekeraar door te geven. Uiteraard worden deze niet door de verzekeraar vergoed wanneer deze de schadeclaim afwijst. Daarbij hebben klager en verweerster blijkens artikel 3 lid 2. van overeenkomst van opdracht uitdrukkelijk afgesproken als de verzekeraar de advocaatkosten niet vergoedt, verweerster haar uurtarief in rekening zal brengen en kantoorkosten. 4.13. Ook op dit punt beroept klager zich erop dat hij niet bekend was met de inhoud van de overeenkomst van opdracht. In dat verband verwijst de voorzitter naar hetgeen hiervoor onder punt 4.5. is overwogen.4.14. Klachtonderdeel b) is daarom ook kennelijk ongegrond.
BESLISSINGDe voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 december 2021