Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:198
Zaaknummer
21-575/DB/OB
Inhoudsindicatie
Toezicht op naleving van de WwFT door advocaten geschiedt door de deken. Klager komt ter zake geen klachtrecht toe. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte verwoord. Niet gebleken dat belang van klager nodeloos is geschaad evenmin dat er sprake is van (beraming van) afpersing door de advocaat.
Inhoudsindicatie
Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 december 2021
in de zaak 21-575/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 6 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/20/154K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 19 en 20 september 2021, met bijlagen, en de e-mails van verweerder van 19 en 27 september 2021, met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Verweerder treedt in een vermogensrechtelijk geschil op voor de wederpartij van klager. Het geschil heeft betrekking op de vertraging in de levering van de door de cliënte van verweerder van de (inmiddels ontbonden) vennootschap M, verder te noemen M, gekochte tokens. Klager was directeur van M.
2.2 Verweerder heeft bij brief van 14 mei 2020 aan de advocaten van klager, namens zijn cliënte een juridische analyse gegeven terzake van de door M niet nagekomen koopovereenkomst van de tokens. Verweerder stelde dat zijn cliënte als gevolg van het handelen van M schade had geleden en stelde bij het uitblijven van een bevredigende reactie voor 1 juni 2020 juridische maatregelen in het vooruitzicht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a)Verweerder heeft gehandeld in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
b)Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden uit art 10a Advocatenwet;
c)Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan (de beraming van) afpersing;
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad onderdeel a)
5.2 Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de voor advocaten uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voortvloeiende verplichtingen. Meer specifiek verwijt klager verweerder dat hij niet duidelijk maakt of hij ingevolge het bepaalde in de Wwft de identiteit van zijn cliënt voldoende is nagegaan. Verweerder betwist dat de vereiste checks door zijn kantoor niet zouden zijn uitgevoerd en beroept zich voor het overige op zijn geheimhoudingsplicht.
5.3 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.4 Verweerder is tegenover de wederpartij geen verantwoording verschuldigd over de naleving van de op grond van de Wwft op hem rustende verplichtingen. Het toezicht op naleving van de Wwft wordt uitgeoefend door de deken. Ter zake komt klager geen klachtrecht toe. De raad zal klachtonderdeel 1 daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ad onderdeel b)
5.5 Klager verwijt verweerder te hebben gehandeld in strijd met de kernwaarden van artikel 10a Advocatenwet. Klager heeft zijn stellingen waaruit dit volgens klager volgt niet nader gespecificeerd en onderbouwd. De raad kan, zonder onderbouwing, die niet is gegeven, niet vaststellen dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het staat verweerder vrij om in overleg met zijn cliënte de aanpak van de zaak te bepalen en de wijze waarop hij met zijn cliënte wenst te communiceren. Dat de aanpak van de zaak door verweerder klager niet welgevallig is betekent niet dat verweerder de grens die hem als advocaat van de wederpartij vrij staat heeft overschreden. De raad zal klachtonderdeel b) daarom ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel c)
5.6 Verweerder heeft in zijn brief van 14 mei 2020 namens zijn cliënte een juridische analyse gegeven van de zaak. Verweerder heeft in zakelijke bewoordingen het standpunt van zijn cliënte weergegeven en bij het uitblijven van een bevredigende reactie voor 1 juni 2020 juridische maatregelen in het vooruitzicht gesteld. Deze brief is naar het oordeel van de raad niet te kwalificeren als (beraming van) afpersing. Nu de raad ook overigens niet kan vaststellen dat sprake is van (beraming van) afpersing zal de raad klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
Griffier Voorzitter