Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:244

Zaaknummer

21-073

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht in de gegeven omstandigheden als advocaat van de wederpartij producties inbrengen in de Turkse taal, zonder vertaling. Voor zover verweerder onvolledige en/of onleesbare en/of bewerkte stukken in de procedure heeft overgelegd, was het aan rechter om daarover te oordelen. De opmerking in de pleitnota over ‘het vinden om een stok mee te slaan’ is niet grievend. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021in de zaak 21-073/AL/GLDnaar aanleiding van de klacht van:

klaagster in deze vertegenwoordigd door de heer Y.oververweerdergemachtigde: mr. K.

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 22 januari 2021 met kenmerk K 19/149, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klaagster is een vereniging van de alevitische gemeenschap in [plaats]. Tussen klaagster en de Federatie van Alevitische Gemeenschap Nederland (hierna: H) zijn verschillende gerechtelijke procedures gevoerd. Klaagster was lid van H.1.2    In één van die procedures heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna verder: de rechtbank), bij vonnis van 26 juli 2019 H onder meer bevolen:

“(…) om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle leden van [H] en de Europese Alevitische Confederatie schriftelijk op de hoogte te brengen van de intrekking van de schorsing van het lidmaatschap van [klaagster], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [H] niet aan dit bevel voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.”

1.3    Op 30 september 2019 is verweerder door H gevraagd om rechtsbijstand te verlenen in een van de zaken tegen klaagster. Het kort geding in een van die zaken stond op 3 oktober 2019 voor zitting gepland.1.4    Op 2 oktober 2019 heeft verweerder namens H ten behoeve van de zitting aan de rechtbank en aan de advocaat van klaagster een brief met 10 producties gestuurd. Meerdere van die producties waren opgesteld in de Turkse taal. Ten aanzien van die producties is in deze procedure het volgende van belang:-     productie 3: bevatte meerdere e-mails in de Turkse taal. In die e-mails zijn de geadresseerden met naam, maar zonder vermelding van hun e-mailadres weergegeven;-     productie 5: bevatte een interne e-mail van klaagster in de Nederlandse taal met de volgende adressering:[mail]-    productie 8: bevatte een e-mail d.d. 28 juli 2019 van H in de Turkse taal (brondocument) zonder bijlagen, alsmede een Nederlandse vertaling van die e-mail.1.5    Tijdens de zitting bij de rechtbank op 3 oktober 2019 heeft verweerder een pleitnota voorgedragen. Onder punt 7 van die pleitnota is het volgende opgenomen:

“Een procedure dient voorts gezien te worden als een Ultimum Remedium en dient pas ingezet te worden als laatste redmiddel om een geschil te beslechten. Echter voor [klaagster], met een advocaat die aan de touwtjes trekt als voorzitter, worden procedures gebruikt om te communiceren met [H] en alle andere betrokken partijen en tevens gebruikt als de spreekwoordelijke stok om het bestuur van [H] en de bestuurders afzonderlijk mee te slaan. Om deze reden verzoekt [H] om [klaagster] niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak en haar vorderingen, omdat het meer dan duidelijk is dat de kortgedingprocedures tussen partijen niet tot een definitieve oplossing leidt. Immers, het is de zoveelste procedures die [klaagster] heeft geëntameerd. (…).”

1.6    Bij vonnis in kort geding van 18 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank onder rechtsoverweging 2.7 overwogen:

“Partijen verschillen van mening of er aan de informatieverplichting met betrekking tot de intrekking van het schorsingsbesluit al is voldaan. [H] is in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 juli 2019 al veroordeeld om dit te doen. Het is in dit kort geding niet vast te stellen of [H] aan deze informatieverplichting heeft voldaan. Mogelijk heeft zij wel iets van informatie over de lidmaatschapsstatus van [klaagster] aan haar leden gestuurd, maar het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden wat de inhoud van die informatie is. De stukken die daartoe zijn overgelegd zijn voornamelijk in de Turkse taal opgesteld en een vertaling daarvan ontbreekt.”

1.7    Op 18 november 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a)    in de kortgedingprocedure meerdere producties over te leggen in de Turkse taal, terwijl de advocaat van klaagster niet van Turkse komaf is en zij, alsmede de rechtbank, de producties derhalve niet zelfstandig heeft kunnen beoordelen;b)    in de kortgedingprocedure als productie 8 te overleggen i) een e-mail inclusief vertaling van 28 juli 2019 aan leden en afgevaardigden van H, ii) zonder de oorspronkelijk daarbij horende bijlagen, iii) waarin de bijlagevermelding van de bijlagen in de overgelegde versie van de e-mail is verwijderd, alsook iv) de onleesbare versie van het brondocument te overleggen terwijl daarvan een wel leesbare versie is, waarmee verweerder willens en wetens heeft getracht de rechtbank feitelijke informatie te onthouden ten nadele van klaagster;c)    in de brief van 2 oktober 2019 aan de rechtbank te vermelden dat hij als productie 3 onder meer een e mail van 28 juli 2019 aan de delegaties met vonnis van 26 juli 2019 overlegt, terwijl (i) laatstgenoemde in Turkse taal opgemaakte e-mail ontbrak en (ii) die e-mail nimmer door de leden van klaagster van de cliënt van verweerder zijn ontvangen zoals ook blijkt uit de niet volledig uitgeschreven e-mailadressen in die e-mail, waarmee verweerder willens en wetens heeft getracht de rechtbank feitelijke informatie te onthouden;d)    willens en wetens een bewerkte e-mail (productie 5) in de gerechtelijke procedure te overleggen waarin stond dat deze in cc aan H. is gestuurd, terwijl dit niet zo stond vermeld in de originele e-mail aan klaagster, waarmee verweerder heeft getracht de rechtbank feitelijke informatie te onthouden;e)    zich tijdens de zitting steeds op hoge toon onheus en onnodig grievend uit te laten over de (bestuurs-)leden, in het bijzonder over de voorzitter, van klaagster, door onder andere de woorden “het hebben gevonden van een stok om mee te slaan” te gebruiken.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a)3.2    Verweerder is op een laat moment, pas op 30 september 2019, door zijn cliënte benaderd om haar bij te staan tijdens het kort geding tegen klaagster op 3 oktober 2019. Naast de voorbereiding van het omvangrijke dossier was onvoldoende tijd om alle voor het bewijs relevante producties nog door een erkende vertaler vanuit het Turks naar het Nederlands te laten vertalen. De reden dat hij Turkse stukken heeft overgelegd heeft hij ter zitting uitgelegd aan de voorzieningenrechter. Blijkens het vonnis is op de Turkse stukken uiteindelijk geen acht geslagen.  Klachtonderdeel b)3.3    De betreffende door verweerder ingebrachte e-mail heeft hij zo van zijn cliënte ontvangen, waarbij enkel het brondocument en de vertaling zaten. Er zaten geen bijlagen bij. Voor hem bestond toen geen reden om te twijfelen aan de inhoud ervan, terwijl hij door tijdsgebrek vluchtig een selectie heeft moeten maken van de in te brengen stukken. Dat het brondocument niet goed leesbaar was, kwam door het printen en scannen ervan, waarbij de kwaliteit van het bestand is verkleind om het eenvoudiger te kunnen versturen. Verweerder betwist dat sprake is geweest van een bewuste aanpassing of bewust creëren van een onduidelijk brondocument met de bedoeling om de rechter te misleiden. Bovendien kon klaagster zich ook nog ter zitting tegen de gewraakte producties verweren, waarover haar advocaat immers 24 uur voor de zitting al beschikte.Klachtonderdeel c)3.4    Verweerder betwist dat hij met de printscreen van de e-mail, overlegd als productie 3, de rechter onjuist zou hebben geïnformeerd door te stellen dat zijn cliënte had voldaan aan de vonnissen. Uit de als productie 3 door hem overgelegde e-mail blijken inderdaad alleen de namen van de geadresseerden en niet tevens hun e-mailadressen. Dat is een gebruikelijke instelling van het mailprogramma van zijn cliënte. Het is onjuist om te veronderstellen dat nu de mailadressen onzichtbaar waren die e-mail nimmer zou zijn verstuurd zoals klaagster volgens verweerder ten onrechte stelt. Voor zover dat relevant was in de procedure, was het aan de civiele rechter om daarover te oordelen; niet aan de tuchtechter.Klachtonderdeel d)3.5    Volgens verweerder is productie 5 door de desbetreffende persoon aan het bestuur van H verstuurd. Vervolgens heeft verweerder die in zijn bezit gekregen. Het is mogelijk dat enkel de kern van die e-mail is gekopieerd en aan hem is gestuurd. Reden daarvoor kan zijn dat de afzender de interne communicatie naar het bestuur van H buiten beschouwing heeft willen laten. Dat kan weer de reden zijn waarom sprake is van een ander format van de overgelegde e-mail dan de originele e-mail. Los daarvan blijkt niet of wordt niet gesteld dat de inhoud van die e-mail onjuist is. Door die e-mail in het geding te brengen, waarin een vrije bewijsleer geldt, heeft verweerder niet klachtwaardig gehandeld. Bovendien beschikte de advocaat van klaagster 24 uur voor de zitting over de productie, zodat daartegen namens klaagster verweer kon worden gevoerd bij de rechter. Van een benadeling van klaagster is geen sprake geweest, aldus verweerder.Klachtonderdeel e)3.6    Verweerder betwist dat hij zich onheus en grievend op hoge toon heeft uitgelaten in zijn pleitnota of tijdens de zitting over de bestuursleden en de voorzitter in het bijzonder. De door hem gebruikte en gewraakte bewoordingen waren in overdrachtelijke zin bedoeld en moeten worden bekeken in de context van de tekst en het geschil.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.4.2    Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.4.3    Bij toetsing van het gedrag van de advocaat is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). In dit verband zijn de regels 7 en 8 van de huidige gedragsregel van belang nu zij, onder andere, het voorgaande bestrijken. Aan de hand van voormelde maatstaf zal de voorzitter het gedrag van verweerder beoordelen.Ad klachtonderdeel a)4.4    Naar het oordeel van de voorzitter is het overleggen van producties in een procedure, in dit geval in de Turkse taal, zonder vertaling niet klachtwaardig. Verweerder heeft toegelicht dat tussen zijn inschakeling als advocaat en het tijdstip van het kort geding slechts twee dagen zaten, zodat er geen tijd meer was om alle stukken te laten vertalen naar de Nederlandse taal. Met deze wijze van belangenbehartiging heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet de belangen van klaagster onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel. Uit het overgelegde vonnis is de voorzitter bovendien gebleken dat de voorzieningenrechter daar juist ook geen acht op heeft geslagen. Daarom wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.  Ad klachtonderdelen b), c), d)4.5    Gelet op hun onderlinge samenhang ziet de voorzitter aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.4.6    De juistheid van de verwijten dat verweerder onvolledige en/of onleesbare en/of bewerkte stukken als productie in het geding heeft gebracht, kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Voor zover dat relevant was voor het voorliggende geschil tussen partijen in de kortgedingprocedure, was het aan de voorzieningenrechter om daarover te oordelen na het daarover gevoerde debat tussen partijen. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerder naar het oordeel van de voorzitter bovendien de door hem overgelegde producties in het geding brengen, nu geenszins vaststaat dat verweerder wist, of had moeten weten, dat de van zijn cliënte ontvangen feitelijke informatie onjuist was zodat hij daaraan had moeten twijfelen. Concrete feiten die dat standpunt verder onderbouwen, ontbreken.4.7    Op grond van het voorgaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder de hem toekomende grenzen, als advocaat van de wederpartij van klaagster, niet heeft overschreden en aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zoals in deze verweten. Ook klachtonderdelen b), c) en d) worden kennelijk ongegrond verklaard.Klachtonderdeel e)4.8    Met de door verweerder gebruikte en gewraakte bewoordingen in zijn pleitnota heeft hij zich naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend uitgelaten jegens (bepaalde personen van) klaagster. Dat verweerder zich tijdens de kortgedingzitting bovendien op hoge toon zou hebben uitgelaten over (bepaalde personen van) klaagster - verweerder heeft dat betwist - is niet komen vast te staan. De voorzitter acht dit ook niet aannemelijk, omdat klager dit verwijt enkel onderbouwt door te verwijzen naar bewoordingen van de zijde van verweerder (“het vinden van een stok om mee te slaan”) waarvan de voorzitter zojuist heeft overwogen dat die niet onnodig grievend zijn.4.9    Nu verweerder met zijn woordkeus  ook niet de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, noch aannemelijk is geworden dat verweerder zich op andere wijze onnodig grievend over (bestuursleden van) klager heeft uitgelaten, oordeelt de voorzitter klachtonderdeel e) eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

Griffier                                     Voorzitter

Veronden d.d. 17 mei 2021