Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:243
Zaaknummer
21-032
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing van (toenmalige) advocaat tegen advocaat. Verweerder heeft in strijd met Gedragsregel 21 lid 1 gehandeld door zijn e-mail met producties niet gelijktijdig aan de voorzieningenrechter en aan klager te sturen. Geen sprake van opzet bij deze omissie, maar van onzorgvuldigheid waarvoor verweerder een plausibele verklaring heeft gegeven en ook zijn excuses heeft aangeboden. Om die reden is het tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Van het bewust spreken van onwaarheid in de zin van Gedragsregel 8 is door verweerder tijdens de zitting evenmin sprake geweest. Verweerder is wel te stellig geweest, maar heeft daarin niet opzettelijk gehandeld. Klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2021in de zaak 21-032/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 januari 2021 met kenmerk Z 1254742/AS/SD, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, en van de op de in de aanbiedingsbrief van de deken en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 De cliënten van klager zijn verwikkeld in een burenrechtelijk geschil met de cliënt van verweerder.1.2 Op 17 september 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt een dagvaarding laten betekenen aan de cliënten van klager in verband met een oproep voor een kort geding (executiegeschil) in de rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2020.1.3 Op 23 september 2020 heeft klager namens zijn cliënten ten behoeve van de kortgedingzitting producties aan de voorzieningenrechter gestuurd met afschrift daarvan aan verweerder.1.4 Op 24 september 2020 om 17:19 uur heeft verweerder namens zijn cliënt een e-mail met producties aan de voorzieningenrechter gestuurd. In de e-mail heeft verweerder vermeld dat hij deze in cc aan klager stuurt.1.5 Tijdens de kortgedingzitting op 25 september 2020 heeft klager laten weten dat hij de door verweerder op 24 september 2020 aan de voorzieningenrechter gestuurde e-mail met producties niet heeft ontvangen. Klager heeft tijdens de zitting van verweerder de nagezonden e-mail met producties ontvangen. De voorzieningenrechter heeft de zitting geschorst om klager de gelegenheid te geven die stukken te lezen en te bespreken met zijn cliënten.1.6 Per e-mail van 25 september 2020 om 12:51 uur heeft klager aan verweerder om nazending van diens e-mail van 24 september 2020 met producties verzocht. Daarop heeft verweerder om 13:52 uur per e-mail aan klager laten weten tijdens de zitting ervan overtuigd te zijn geweest dat hij die e-mail ook aan klager had gestuurd, zoals ook daarin zo stond vermeld. Pas na controle was hem gebleken dat hij was vergeten om het e-mailadres van klager in de cc-regel te zetten. Voor deze vergissing heeft hij aan klager tweemaal zijn excuus gemaakt.1.7 Op 27 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.1.8 Bij vonnis van 2 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de cliënt van verweerder toegewezen.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) aan klager geen afschrift te sturen van zijn e-mail van 24 september 2020 met bijbehorende producties, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 21 lid 1;b) in strijd met Gedragsregel 8 tijdens de zitting bij de rechtbank zeer stellig te beweren dat hij de e-mail van 24 september 2020 met bijbehorende producties in afschrift aan klager had gestuurd, wat echter na de zitting niet waar bleek te zijn geweest.
3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 4.1 Uitgangspunt is dat het een advocaat niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter te wenden aan wiens oordeel een zaak is onderworpen, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft daarop te reageren (Gedragsregel 21 lid 1). Handelen in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.4.2 Vaststaat dat verweerder op 24 september 2020 zijn e-mail met producties aan de voorzieningenrechter niet gelijktijdig - in cc - aan klager heeft gestuurd. Eerst tijdens de mondelinge behandeling raakte klager hiermee bekend. Met deze omissie heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 21. Daarnaast is dit handelen van verweerder ook bezwaarlijk voor klager omdat hij zich daardoor niet voorafgaand aan de zitting op een reactie op die e-mail met producties heeft kunnen voorbereiden. Verweerder stelt echter dat in dezen geen sprake was van opzet. Door zijn nieuwe werkstation ontbrak het e mailadres van klager in zijn contactpersonen. Mogelijk is hij daarna vergeten om het juiste e-mailadres van klager op te zoeken en alsnog in de cc te zetten, aldus verweerder, zodat de e-mail met producties alleen naar de voorzieningenrechter is gegaan.4.3 Het oordeel van de voorzitter is als volgt. Een omissie zoals hiervoor beschreven is hinderlijk, maar uit de door verweerder beschreven gang van zaken kan worden afgeleid dat er geen sprake was van opzet. Het gaat om een onzorgvuldigheid waarvoor verweerder een plausibele verklaring heeft gegeven. De toelichting door verweerder maakt de gewraakte omissie niet verschoonbaar, maar de direct daarna door verweerder gemaakte excuses en de omstandigheid dat van direct daardoor ondervonden nadeel aan de kant van klager niet is gebleken, plaatst deze wel in een zodanig perspectief dat verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a) wordt dan ook kennelijk ongegrond geoordeeld.Ad klachtonderdeel b)4.4 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is (Gedragsregel 8). Handelen in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.4.5 Op grond van hetgeen reeds onder klachtonderdeel a) is overwogen, is de voorzitter van oordeel dat van liegen - het bewust spreken van onwaarheid - door verweerder tijdens de kortgedingzitting geen sprake is geweest. Zoals verweerder heeft toegelicht, ging hij er tot dat moment vanuit dat hij de gewraakte e-mail gelijktijdig aan klager had gestuurd, omdat hij dat ook zo in zijn e-mail had vermeld. Het oordeel van de voorzitter is dat het in zijn algemeenheid verstandig is om over de verzending en ontvangst van e-mails niet zo stellig te zijn als verweerder is geweest, immers kan een e-mail door diverse oorzaken, waaronder technische, de geadresseerde niet hebben bereikt. Dat is algemeen bekend en de stelligheid van verweerder moet wel in dát perspectief worden beschouwd. Tuchtrechtelijk verwijtbaar is het dan ook niet. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 10 mei 2021