Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:197

Zaaknummer

21-877/DB/LI/D

Inhoudsindicatie

Waar het gaat om de ontvankelijkheid van het verzoek van de deken, speelt naar het oordeel van de raad géén rol dat verweerder zich ná de indiening van het verzoek van het advocatentableau heeft laten uitschrijven. De stelling van verweerder dat zulks toewijzing van dat verzoek zou beletten, miskent dat de bedoeling van deze regelgeving is dat onder de omstandigheden als in artikel 60ab Advocatenwet bedoeld de belangen van de cliënten - zo veel, zo snel en zo effectief als mogelijk is - veilig gesteld moeten kunnen worden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die met zich brengen dat, ondanks een uitschrijving uit het advocatentableau op eigen verzoek van degene tegen wie het verzoek is gericht, nadat een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij de raad is ingediend, er sprake is van een dusdanig ernstig vermoeden van een handelen of nalaten van die op eigen verzoek uitgeschreven advocaat, waardoor enig in artikel 46 beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad zoals bedoeld in art. 60 ab Advocatenwet, welk belang, niettegenstaande de uitschrijving van het advocatentableau, onmiddellijk optreden vergt. De raad verklaart de deken ontvankelijk in zijn verzoek.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft zichzelf van het tableau laten uitschrijven, het voormalige kantoor van verweerder heeft maatregelen getroffen om de belangen van de cliënten van verweerder veilig te stellen en per gelijke datum is op het dekenbezwaar beslist en aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd. Onder deze omstandigheden geen sprake van situatie die om onmiddellijk ingrijpen vraagt.

Inhoudsindicatie

Verzoek ontvankelijk; ex artikel 60ab afgewezen

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 1 december 2021

 

in de zaak 21-877/DB/LI/D

 

 

naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet van

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

 

 

deken

 

 

 

tegen:

 

 

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 

 

1.1 Bij brief aan de raad van 4 november 2021, door de raad per email op 4 november 2021 om 11:33 uur ontvangen, met kenmerk DK21-002 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet bij de raad ingediend.

 

1.2 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij per gewone en per aangetekende email verzonden brief van 8 november 2021, opgeroepen om ter zitting van de raad van 22 november 2021 te verschijnen.

 

1.3 De in artikel 60ab lid 4 Advocatenwet bepaalde termijn is door de raad met veertien dagen verlengd. Dit is in voormelde oproep van 8  november 2021  aan de deken en aan verweerder bericht.

 

1.4 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 22 november 2021 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door de adjunct-secretaris/directeur van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

 

1.5 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken van 4 november 2021, met bijlagen, alsmede van de emails van mr B (voormalig gemachtigde van verweerder) van 12 en 17 november 2021 en de email van de gemachtigde van verweerder van 19 november 2021.

 

 

2 FEITEN

 

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1 X heeft per 14 maart 2011 aan verweerder volmacht verleend om haar zaken te beheren, haar belangen waar te nemen, voor haar rechten op te komen en haar daarbij te vertegenwoordigen. X heeft voorts op 7 april 2011 verweerder bij testament benoemd als executeur. X is op 11 augustus 2014 overleden. Verweerder heeft bij akte van executie van 2 oktober 2014 de benoeming als testamentair-executeur aanvaard.

2.2 Verweerder heeft in de periode van 26 januari 2014 tot 2 oktober 2014 in totaal een bedrag van € 51.995,- overgeboekt van de bankrekeningen van X naar zijn privérekeningen. Bij een deel van de overboekingen stond als omschrijving vermeld dat de gelden waren bedoeld voor onderhoud aan het pand aan de Akerstraat 32a te Heerlen. Tijdens voormelde periode is door verweerder een bedrag van € 2.000,- teruggestort op de bankrekening van X en heeft hij een bedrag van € 2.000,- besteed ten behoeve van X.

2.3 In de periode van 2 oktober 2014 – 28 juli 2015 heeft verweerder in totaal € 10.553,- van de bankrekeningen van X naar zijn privérekening overgemaakt. Verweerder heeft in voormelde periode een bedrag van € 4.335,- teruggestort op de bankrekening van X en een bedrag van € 4.000,- aangewend ter voldoening van de factuur voor de uitvaart van X.

2.4 Verweerder is per 31 december 2015 uit zijn vorige maatschap uitgetreden. In het kader van die uittreding zijn  tussen verweerder en de verblijvende vennoten op 26 januari 2016 en 27 juni 2016 twee vaststellingsovereenkomsten gesloten. Hierin is onder meer overeengekomen dat verweerder per 31 december 2015 uit de maatschap trad, dat het aandeel van verweerder van de maatschap verbleef aan de verblijvende vennoten, dat verweerder voor zijn aandeel in de maatschap een bedrag van €125.000,- (goodwill) zou ontvangen en dat een eventueel negatief eigen vermogen van verweerder in de maatschap door de verblijvende vennoten niet zou worden teruggevorderd.  

2.5 Verweerder heeft op 27 januari 2016 een bedrag van € 125.0000 van zijn voormalige maatschap ontvangen.

2.6 Op 6 juni 2017 is door de accountant van verweerder, verder te noemen K, in opdracht van verweerder aangifte inkomstenbelasting over 2015 gedaan. In de aangifte inkomstenbelasting van verweerder over het jaar 2015 is het bedrag van € 53.215,- opgenomen als een storting van eigen kapitaal door verweerder.

2.7 Op 28 juni 2016 is door de voormalige maatschap van verweerder de definitieve jaarrekening 2015 van die maatschap vastgesteld. Hieruit volgt dat verweerder per 31 december 2015 een negatief eigen vermogen had van € 53.215,-. Dit negatief eigen vermogen van verweerder is, ingevolge het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst, door dit in gelijke delen te verdelen over de verblijvende vennoten teruggebracht naar nihil.

2.8 Op 22 december 2017 is door K in opdracht van verweerder aangifte IB over 2016 gedaan. In de aangifte is het door verweerder ontvangen bedrag van € 125.000,- niet opgenomen.

2.9 Verweerder is op 7 november 2019 verhoord. Hij heeft tijdens dit verhoor onder meer verklaard dat hij  geen erfgenaam is geweest met betrekking tot de nalatenschap van X en dat hij het legaat van het pand Akerstraat 32a te Heerlen heeft geweigerd. Verweerder heeft deze verklaring tijdens het verhoor op 4 december 2019 herhaald.

2.10 Verweerder is in juni 2021 gedagvaard om ter terechtzitting van 19 oktober 2021 voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank te verschijnen. Verweerder heeft in de kwestie betreffende X ter zitting desgevraagd  geen antwoord willen geven op de vraag of, wanneer, op welke wijze en aan wie eventuele betalingen voor gestelde verbouwingswerkzaamheden zouden zijn gedaan. Verweerder heeft ter zitting voorts verklaard dat dat het pand Akerstraat 32a te Heerlen hem als legaat uit de erfenis van X was toebedeeld en dat hij de beschikking over de vruchten van dit legaat mocht genieten. De overboekingen na het overlijden van X betroffen huurpenningen van dit pand. Verweerder stelde zich op het standpunt dat hij op grond van het hem toebedeelde legaat bevoegd was over die gelden te beschikken.

2.11 De rechtbank heeft bij vonnis van 2 november 2021 wettig en overtuigend bewezen geacht dat verweerder:

-op 6 juni 2017 en 22 december 2017 in Nederland telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen te weten aangiften voor de inkomstenbelasting ten name van verweerder over de aangiftetijdvakken 2015 en 2016 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verweerder telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde aangiftetijdvakken valselijk en in strijd met de waarheid het negatief vermogen van € 53.215,- niet aangegeven als winst uit onderneming (aangifte 2015) en het bedrag van € 125.000,- niet aangegeven als winst uit onderneming (aangifte 2016), terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;

-op tijdstippen in de periode van 26 januari 2014 tot en met 1 oktober 2014 telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal € 47.995,00 of daaromtrent toebehorende   aan X en/of de erfgenamen van X zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;

-op tijdstippen in de periode van 2 oktober 2014 tot en met 28 juli 2015 telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal van € 2.218,00 toebehorende aan de erfgenamen van X, en welke geldbedragen verweerder in zijn hoedanigheid van executeur testamentair onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend.

Verweerder is door de meervoudige kamer van de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2.12 Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2015 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn inkomstenbelasting over het jaar 2015 onjuist en in strijd met de waarheid zou worden ingediend en dat het gevolg daarvan is geweest dat bij verweerder te weinig belasting kon worden geheven.

 

2.13 Ten aanzien van de oplegging van de straf heeft de rechtbank overwogen dat het handelen van verweerder bij het opzettelijk onvolledig dan wel onjuist aangifte doen van de inkomstenbelasting over de jaren 2015 en 2016 enkel gericht is geweest geld te genereren om een persoonlijke schuld af te kunnen lossen. Het ontbrekende normbesef van verweerder, die zichzelf op de website van zijn bedrijf profileerde als een belastingdeskundige, en de belastingmoraal die hij door zijn handelen ten toon heeft gespreid, zijn handelen extra verwerpelijk maakt. De rechtbank acht de kans dat verweerder in de toekomst wederom soortgelijke feiten zal plegen, dan ook geenszins ondenkbaar. Ten aanzien van de verduistering, eerst in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon en later in zijn hoedanigheid van executeur testamentair,  overweegt de rechtbank dat ook bij dit handelen elk verantwoordelijkheidsbesef bij verweerder heeft ontbroken. Door aldus te handelen heeft verweerder naast het toebrengen van financiële schade, het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, de ernst en de omvang van de bewezen verklaarde feiten uit oogpunt van juist handhaving niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf. De rechtbank heeft om die reden aan verweerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie voorwaardelijk.  

 

2.14   Verweerder is op eigen verzoek per 4 november 2021 uitgeschreven van het landelijk advocatentableau.

 

3 VERZOEK

 

3.1 De deken verzoekt de raad om verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen, in verband met het feit dat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het in artikel 46 Advocatenwet beschermde belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.

 

De deken heeft ter toelichting op het verzoek het volgende naar voren gebracht:

 

3.2 Op grond van het door de rechtbank op 2 november 2021 tegen verweerder gewezen vonnis is gebleken dat er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad, of dreigt te worden geschaad. Uit het vonnis en de in dat kader gehanteerde bewijsmiddelen blijkt immers dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat een advocaat niet betaamt. De betrokkenheid van verweerder bij ernstige strafbare feiten heeft niet alleen zijn eigen integriteit aangetast, maar ook en vooral het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. De integriteit van een advocaat is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, kernwaarde van de advocatuur. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij die waarde beschermt, zich van die waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen van twijfel daarover en dus op het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en de oprechtheid van zijn handelen. De handelwijze van verweerder zoals door de rechtbank vastgesteld, is een grove schending van deze kernwaarde.

 

 

4 VERWEER

 

4.1 Verweerder heeft tegen het verzoek van de deken verweer gevoerd. De raad zal, waar nodig, hierna op het verweer van verweerder ingaan.

 

5 BEOORDELING

 

5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet kan een advocaat door de raad op verzoek van de deken worden geschorst, indien jegens hem een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad.

 

5.2 Verweerder heeft als meest verstrekkend verweer naar voren gebracht dat de deken niet meer in zijn verzoek kan worden ontvangen omdat hij op 4 november 2021 op eigen verzoek van het advocatentableau is uitgeschreven en de deken  derhalve geen belang meer heeft bij zijn verzoek. Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de raad als volgt. De deken heeft zijn verzoek per e-mail van 4 november 2021 om 11:33 uur bij de raad ingediend, terwijl verweerder de deken per e-mail van 4 november 2021 om 21:21 heeft geïnformeerd over zijn uitschrijving van het advocatentableau. De raad kan op grond van de overgelegde emailcorrespondentie niet vaststellen dat verweerder op het moment van indiening van het verzoek van de deken al op eigen verzoek was uitgeschreven van het advocatentableau. Waar het gaat om de ontvankelijkheid van het verzoek van de deken, speelt naar het oordeel van de raad géén rol dat verweerder zich ná de indiening van het verzoek van het advocatentableau heeft laten uitschrijven. De stelling van verweerder dat zulks toewijzing van dat verzoek zou beletten, miskent dat de bedoeling van deze regelgeving is dat onder de omstandigheden als in artikel 60ab Advocatenwet bedoeld de belangen van de cliënten - zo veel, zo snel en zo effectief als mogelijk is - veilig gesteld moeten kunnen worden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die met zich brengen dat, ondanks een uitschrijving uit het advocatentableau op eigen verzoek van de advocaat tegen wie het verzoek is gericht, nadat een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij de raad is ingediend, er sprake is van een dusdanig ernstig vermoeden van een handelen of nalaten van die op eigen verzoek uitgeschreven advocaat, waardoor enig in artikel 46 beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad zoals bedoeld in art. 60 ab Advocatenwet, welk belang, niettegenstaande de uitschrijving van het advocatentableau, onmiddellijk optreden vergt. De deken kan gelet op al het bovenstaande, ondanks de uitschrijving van het advocatentableau op eigen verzoek door verweerder, belang hebben bij een beslissing van de raad op zijn verzoek. De raad zal het verzoek van de deken daarom ontvankelijk verklaren.

 

5.3 De raad overweegt dat de procedure ex artikel 60ab Advocatenwet is bedoeld als spoedvoorziening. Zoals uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel blijkt is voor de toepassing van deze spoedvoorziening vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het moet daarbij gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig in gedrang is. Te denken valt aan de situatie dat een advocaat banden onderhoudt met criminele organisaties of misbruik maakt van zijn wettelijke privileges. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen.

 

5.4 Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij geen ambitie heeft zich opnieuw te doen inschrijven als advocaat. Verweerder heeft voorts verklaard dat zijn betrokkenheid bij C.Advocaten zal worden beëindigd, zodra al zijn zaken zijn overgedragen. Verweerder hoopt buiten de advocatuur als jurist werkzaamheden te gaan verrichten. Uit de email van 8 november 2021 van mr R aan de deken en de email 12 november 2021 van de gemachtigde van verweerder aan de raad volgt voorts dat het kantoor van verweerder de volgende maatregelen heeft getroffen om de belangen van cliënten van verweerder veilig te stellen:

-verweerder heeft zich van het advocatentableau laten uitschrijven;

-het kantoor heeft vennootschapsrechtelijke besluiten genomen en deze aan de KvK bericht;

-verweerder is niet langer bestuurder van de Stichting Derdengelden en wordt uitgeschreven als bestuurslid;

-alle zaken die op naam van verweerder op de rol staan zijn inmiddels overgenomen door bevoegde advocaten binnen het kantoor;

-de aandelen van de BV’s van verweerder zullen door geïnteresseerde advocaten van het kantoor worden overgenomen. Dit zal met de grootst mogelijke voortvarendheid en zorgvuldigheid worden gerealiseerd binnen de daarvoor gestelde termijn;

-verweerder heeft op alle social media, website en briefpapier zijn functie als advocaat verwijderd;

-aan de cliënten van verweerder is bericht dat verweerder zich heeft laten uitschrijven van het advocatentableau, dat hun zaak door een andere advocaat van het kantoor zal worden overgenomen, tenzij de cliënt laat weten dat hij zijn zaak verder door een advocaat van een ander kantoor wil laten behandelen. 

 

5.5 De deken heeft op 4 november 2021 tevens een bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Op het dekenbezwaar is per gelijke datum beslist en is aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd.

 

5.6 De raad is gelet op al het bovenstaande van oordeel er geen sprake is van een situatie die om direct ingrijpen vraagt, zoals bedoeld in artikel 60 ab Advocatenwet. De raad zal het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet daarom afwijzen.

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart het verzoek van de deken ontvankelijk;

 

-             wijst het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet af.

 

 

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken op 30 november 2021.

 

 

 

Griffier                                                                Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

Verzonden op: 1 december 2021