Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:216

Zaaknummer

210017

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door twee maal niet gelijktijdig met het inzenden van processtukken afschriften daarvan aan de (advocaat van de) wederpartij te zenden en in het geheel niet te reageren op het verzoek om een ontbrekende productie in een processtuk na te sturen. Waarschuwing. 

Uitspraak

BESLISSING  van 26 november 2021

in de zaak 210017

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen: 

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-432/A/NH. De raad heeft de klachtonderdelen b) en c) gegrond verklaard, de klachtonderdelen a), d) en e) ongegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd en verweerder veroordeeld in de proceskosten. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2020:281 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 4 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- de brief met bijlage van verweerder van 8 januari 2021;-  het verweerschrift van klager;-  de brief met bijlage van verweerder van 21 mei 2021. 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 oktober 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1  Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en daaruit voortvloeiende procedures. De ex-echtgenote van klager wordt daarin bijgestaan door verweerder.

3.3 Op 22 november 2017 heeft verweerder voor zijn cliënte een verweerschrift ingediend. Op5 december 2017 heeft de advocaat van klager verweerder als volgt bericht:“Uw verweerschrift inzake de procedure echtscheiding heb ik ontvangen. Productie 2 ontbreekt echter. Kunt u mij deze toezenden?”Met een formulier F9 - Indienen overige stukken heeft de advocaat van klager op12 december 2017 haar brief aan de rechtbank van 5 december 2017 bij de rechtbank ingediend met vermelding: “verzoek prod 2 verweerschrift vrouw”Verweerder heeft niet op het verzoek van de advocaat van klager gereageerd en evenmin op het bericht van de advocaat van klager aan de rechtbank.

3.4 Op 7 maart 2019 heeft verweerder stukken bij de rechtbank ingediend ten behoeve van een zitting op 15 maart 2019. Tijdens die zitting is gebleken dat de advocaat van klager deze stukken van 7 maart 2019 niet kende. In de door de griffier bijgehouden zittingsaantekeningen staat hierover het volgende:“av: Belangrijke reactie, stuk 7 maart 2019. 2e pagina 2e verweerschriftav: Niet ontvangen.am: Dat lijkt me stug. Overhandigt aan de av.rechter: schorsen 10 minuten. 11.00 uur.voortzetting: 11.05 uur.”

3.5 Op 18 maart 2019 heeft de advocaat van klager het volgende aan klager geschreven:“Bijgaand de stukken namens [cliënte van verweerder] d.d. 7 maart jl. en ingezien ter zitting.”

3.6 Op 24 september 2019 heeft de advocaat van klager het volgende aan verweerder geschreven: “Ik zag in het roljournaal dat de rechtbank op 18 september jl. van uw hand stukken heeft ontvangen. Ik heb hiervan geen kopie ontvangen. Ik verzoek u deze per omgaande aan mij te doen toekomen.” Verweerder heeft diezelfde dag geantwoord: “Dank u voor de reminder. Ik zal dat morgen doen.”3.7 Op 30 september 2019 heeft de advocaat van klager aan de rechtbank met een F9 formulier laten weten geen kopie van verweerders stukken van 18 september 2019 te hebben ontvangen en de rechtbank verzocht deze stukken aan haar toe te sturen.3.8 Op 1 oktober 2019 heeft verweerder de stukken van 18 september 2019 aan de advocaat van klager toegestuurd.

 

 

4 KLACHT

4.1   De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover in hoger beroep nog van belang verwijt klager verweerder het volgende.

 a)    (…)

b)  verweerder heeft productie 2 bij het verweerschrift niet meegestuurd en aan het verzoek van de advocaat van klager om dit alsnog te doen geen gehoor gegeven;

c)  verweerder heeft tot tweemaal toe stukken bij de rechtbank ingediend zonder een kopie aan de wederpartij te zenden;

 (…)

5 BEOORDELING

overwegingen raad5.1 In hoger beroep zijn de door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen b) en c) aan de orde. De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) overwogen dat verweerder heeft toegelicht dat productie 2 niet is meegestuurd, omdat die productie nooit bestaan heeft. Het had op de weg van verweerder gelegen dat al direct na het verzoek aan klager toe te lichten. Door dit na te laten heeft verweerder onnodige onrust bij klager veroorzaakt. Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat verweerder twee maal (op 7 maart 2019 en op 18 september 2019) heeft nagelaten afschriften van door hem ingediende processtukken gelijktijdig aan de wederpartij te sturen, wat in strijd is met Regel 21 lid 1 van de Gedragsregels 2018 en het procesreglement. Klager heeft onnodige kosten moeten maken doordat zijn advocaat daar achteraan moest.

beroepsgronden

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft verweerder aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat verweerder had moeten motiveren waarom productie 2 – financiële gegevens van zijn cliënte – niet is meegestuurd met het verweerschrift. De cliënte van verweerder had hem verzocht om geen informatie over haar financiën aan de rechtbank te verstrekken en daarover kon verweerder de wederpartij niet informeren. Later zijn alsnog financiële stukken ingediend.

5.3 Verweerder heeft met betrekking tot klachtonderdeel c) – kort weergegeven – aangevoerd dat hij bij de rechtbank twee sets stukken heeft ingediend van de stukken van 18 september 2019 in de veronderstelling dat de rechtbank een van deze sets zou doorsturen naar de wederpartij en dat hij daardoor heeft voldaan aan de verplichting om gelijktijdig een afschrift van de ingediende stukken aan de wederpartij te sturen. Dat is niet gebeurd. Het verzuim is binnen 12 dagen hersteld. Zijn omissie is niet zodanig dat daarvoor een waarschuwing en een proceskostenveroordeling gerechtvaardigd is. Klager is niet in zijn belang geschaad en zijn advocaat heeft geen punt ervan gemaakt. Verweerder wijst verder erop dat klager en zijn advocaat door de rechtbank zijn gewezen op onregelmatige procedurele acties en dat verweerders cliënte hierover ook klachten jegens de advocaat van klager heeft ingediend. De suggestie van klager dat sprake zou zijn van een patroon is onjuist. Het is een eenmalige vergissing.

5.4 Verweerder voelt de proceskostenveroordeling van de raad als een boete, die hem ten onrechte voor een inschattingsfout en een administratieve omissie in het belang van zijn cliënte is opgelegd. Hij realiseert zich dat ook het hof een proceskostenveroordeling kan uitspreken, maar kan de opgelegde boete niet aanvaarden, omdat hij de in zijn ogen lichtvaardig uitgedeelde straf als grievend ervaart. Verweerder verzoekt het hof dan ook, mocht de klacht ook in beroep gegrond bevonden worden, de proceskosten, inclusief die van de raad, op nihil te stellen, althans te matigen.

verweer in beroep5.5 Op hetgeen klager in hoger beroep heeft aangevoerd zal het hof, voor zover nodig, hierna ingaan.

maatstaf5.6 Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.5.7 De integriteit van een advocaat is een belangrijke, zo niet de belangrijkste kernwaarde van de advocatuur. De advocaat dient bij de uitoefening in zijn beroep integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze plicht geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder (de advocaat van) de wederpartij en de rechterlijke macht en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep.5.8 De integriteit van de advocaat brengt met zich mee dat hij zich houdt aan de regels, die beogen een eerlijk proces te bewaken. Regel 20 van de Gedragsregels 2018 gaat over dat eerlijke proces; in lid 2 van deze regel is vastgelegd dat de advocaat voorkomt dat de rechter kennis neemt van informatie waarvan de wederpartij niet tijdig en deugdelijk kennis heeft kunnen nemen. Volgens Regel 21 lid 1 mag de advocaat zich slechts schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij tot de rechter wenden. Het procesreglement Scheiding bepaalt bovendien: “Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij te worden gestuurd, en indien ten behoeve van de minderjarigen gezags- en/of omgangsvoorzieningen moeten worden getroffen, ook aan de Raad voor de Kinderbescherming. Uit het F-formulier moet blijken dat hieraan is voldaan”.Verder staat onderaan het F9 formulier voorgedrukt de navolgende tekst:“Volgens het procesreglement moet van dit bericht een afschrift verzonden worden aan de wederpartij, eventuele belanghebbenden (…). Ik zal hiervoor zorgen.”klachtonderdeel b)5.9 Tussen partijen is niet in geschil dat klager en zijn advocaat een processtuk hebben ontvangen, waarin melding wordt gemaakt van een productie 2, die ontbreekt. Op de (logische) vraag van de advocaat van klager om die productie alsnog toe te zenden, is door verweerder in het geheel niet gereageerd. Van verweerder had echter mogen worden verwacht dat hij met een reactie was gekomen, waarbij de mededeling: “er is geen productie 2” of “productie 2 is vervallen” had volstaan. Mogelijk is verweerder door het door de raad gebruikte woord “toelichting” op het verkeerde been gezet, maar – anders dan verweerder kennelijk meent – gaat het bij dit klachtonderdeel niet erom dat verweerder had moeten motiveren (toelichten) waarom hij productie 2 niet had meegezonden met zijn verweerschrift. Doordat verweerder echter niets heeft laten weten, is klager pas tijdens deze procedure erachter gekomen dat verweerder ervoor heeft gekozen productie 2 niet toe te voegen aan het verweerschrift, zoals hij desgevraagd aan het hof heeft medegedeeld. Klachtonderdeel b) is dus in die zin gegrond, dat verweerder op het verzoek van de advocaat van klager om productie 2 alsnog toe te zenden geheel niet heeft gereageerd en dus niet heeft laten weten dat productie 2 nimmer was toegevoegd en daarmee onduidelijkheid heeft laten voortbestaan over welke stukken deel uitmaken van het procesdossier. De beslissing van de raad op dit klachtonderdeel wordt op grond van het voorgaande bekrachtigd.

klachtonderdeel c)5.10 Anders dan verweerder in zijn beroepschrift heeft aangevoerd, is het niet gelijktijdig aan de wederpartij toezenden van de op 18 september 2019 aan de rechtbank gezonden stukken geen eenmalig incident geweest. Het hof heeft ter zitting de feiten – hiervoor onder 3.4 t/m 3.6 vermeld – aan verweerder voorgehouden, evenals overweging 5.5 uit de beslissing van de raad, dat verweerder zowel op 7 maart 2019 als op 18 september 2019 niet heeft voldaan aan de verplichting om de door hem aan de rechter gezonden stukken gelijktijdig in afschrift aan de wederpartij te zenden.

5.11 Het hof is met de raad van oordeel dat klachtonderdeel c) gegrond is. Het niet toesturen aan de wederpartij van de op 7 maart 2019 en op 18 september 2019 bij de rechtbank ingediende stukken is in strijd met de Gedragsregels 2018 en het procesreglement (in de voorgedrukte tekst van het F9 formulier benadrukt), welke regels invulling geven aan een eerlijk proces. Dat verweerder mogelijk in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de rechtbank de voor klager bestemde stukken wel zou doorsturen, doet daaraan niet af. Dat klager door het eerst later toezenden van deze stukken geen nadeel zou hebben ondervonden, gaat in ieder geval voor de stukken van 7 maart 2019 niet op: klager en zijn advocaat werden immers ter zitting van 15 maart 2019 geconfronteerd met eerder ingediende stukken, wat ertoe leidde dat de zitting moest worden geschorst om hen de gelegenheid te geven van deze stukken kennis te nemen. Met betrekking tot de stukken van 18 september 2019 merkt het hof nog op dat het na de toezegging van verweerder om de stukken alsnog toe te sturen, nog meer dan een week heeft geduurd voordat verweerder daartoe daadwerkelijk is overgegaan. Het al dan niet procedureel correct handelen van (de advocaat van) klager staat niet ter discussie in deze klachtzaak en doet aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van hetgeen verweerder wordt verweten niet af.

 

maatregel5.12 Vergissen is menselijk en het maken van een foutje kan voor de tuchtrechter aanleiding zijn om een klacht van onvoldoende gewicht te achten of af te zien van het opleggen van een maatregel. In deze zaak is evenwel sprake van drie gelijksoortige procedurele fouten achtereen, en dan gaat het niet meer om een (eenmalig) incident. Nu geen sprake is van een tuchtrechtelijk verleden, is het hof met de raad van oordeel dat de maatregel van waarschuwing bij wijze van zakelijke terechtwijzing op zijn plaats is.

slotsom5.13 De conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad wordt bekrachtigd.

proceskosten5.14 Verweerder heeft het hof verzocht om af te zien van het opleggen van een proceskostenveroordeling dan wel deze te matigen. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. Verweerder heeft onder ogen gezien dat het opleggen van een proceskostenveroordeling het gevolg kan zijn van het door hem ingestelde hoger beroep, maar heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd, financieel of anderszins, op grond waarvan het hof in afwijking van de richtlijn kostenveroordeling tot een matiging zou moeten overgaan.

5.15 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarbij een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    € 50,- aan kosten van klager (forfaitair); € 1.000,- aan kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; € 1.000,- aan kosten van de Staat.

5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

 Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 20-432/A/NH;

6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;6.3  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd enP.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021.

 

 

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 26 november 2021.