Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:215
Zaaknummer
210165D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar in familierechtelijke kwestie. Verweerster zou onvoldoende hebben gecommuniceerd met klaagster en de kwaliteit van de dienstverlening zou ondermaats geweest zijn. Onder verwijzing naar zaak 210164 wordt de beslissing van de raad bekrachtigd.
Uitspraak
BESLISSING
van 1 november 2021in de zaak 210165D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissementZeeland-West-Brabant
deken
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 26 april 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-526/DB/ZWB/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond geoordeeld en heeft de raad geen maatregel opgelegd. Hierbij heeft de raad verwezen naar de samenhang met de klachten in de klachtzaak met zaaknummer 20-525/DB/ZWB en de daarin reeds opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 22 weken voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarde heeft de raad aan deze maatregel verbonden dat verweerster zich gedurende een jaar zal laten begeleiden door een praktijkcoach. Verder is verweerster in de klachtzaak veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
1.2 Deze beslissingen zijn op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:78 en ECLI:NL:TADRSHE:2021:79.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift (zonder gronden) van verweerster is op 24 mei 2021 ontvangen door de griffie van het hof. Op 25 mei 2021 heeft de griffie de gronden van verweerster ontvangen.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het verweerschrift van de deken;- een brief van 16 augustus 2021 van de deken met bijlagen;- een brief van 19 augustus 2021 van verweerster met bijlagen. 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 augustus 2021. Daar zijn verweerster en de deken verschenen. De gemachtigde van klaagster heeft de zitting bijgewoond via een telefonische verbinding. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Bij beslissing van 2 juni 2008 heeft de raad van discipline Den Haag een klacht over de communicatie door verweerster met haar cliënt gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel waarschuwing opgelegd. Verweerster werd in deze zaak verweten dat zij een namens de cliënt ingediend beroepschrift niet vooraf (en niet achteraf) aan de cliënt had voorgelegd en dat zij met de cliënt gemaakte afspraken niet schriftelijk had vastgelegd.
3.3 Op 5 mei 2012 en 20 juli 2013 heeft de voormalige deken opnieuw klachten over verweerster ontvangen. In beide zaken heeft de toenmalig deken in zijn dekenstandpunt geoordeeld dat sprake was van een beroepsfout en dat niet voortvarend/adequaat was gehandeld. In een zaak is de klacht, na betaling van een geldelijke compensatie door verweerster, niet voorgelegd aan de raad van discipline. In de andere zaak is de klacht wel voorgelegd aan de raad van discipline, maar later ingetrokken.
3.4 Eén van de onder 3.3 vermelde klachten heeft geleid tot indiening van een dekenbezwaar. De deken verweet verweerster dat zij in die klachtprocedure brieven onbeantwoord liet en toezeggingen niet nakwam. De raad van discipline heeft het dekenbezwaar bij beslissing van 27 oktober 2014 gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel berisping opgelegd.
3.5 Op 1 februari 2017 is een klacht bij de deken ingediend over verweerster. Verweerster werd verweten dat zij had verzuimd om een pensioenformulier aan de pensioenuitvoerders toe te zenden en dat zij, nadat zij met haar nalatig handelen werd geconfronteerd, tekort was geschoten in de communicatie en de zaak onvoldoende voortvarend had aangepakt. De raad van discipline heeft bij beslissing van 5 maart 2018 de klacht gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel berisping opgelegd.
3.6 Op 13 juni 2017 is opnieuw een klacht ingediend bij de deken over verweerster. Verweerster werd verweten dat zij zonder bericht niet is verschenen bij een zitting, dat de uitspraak en het dossier met veel vertraging werden toegezonden en dat verweerster klagers onjuist heeft geïnformeerd over de beroepstermijn. De raad van discipline heeft bij beslissing van 24 september 2018 de klacht gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
3.7 De deken heeft verweerster tijdens een gesprek op 14 september 2017 ermee geconfronteerd dat zij de deken, door niet adequaat te reageren in klachtprocedures, belemmerde in zijn toezichthoudende taak en dat hij daarnaast had geconstateerd dat sprake was van zich steeds weer herhalende klachten. De deken heeft destijds afgezien van een dekenbezwaar, omdat het nalatig handelen het gevolg leek van privéomstandigheden.
3.8 Op 1 juni 2019 is opnieuw een klacht over verweerster bij de deken ingediend. De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerster in de periode oktober 2018 tot en met mei 2019 en heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening, de communicatie en de voortgang. De deken heeft de klacht onderzocht en is daarbij tot de conclusie gekomen dat de klacht in zijn visie grotendeels gegrond is. De deken heeft de klacht tegelijk met zijn bezwaar aan de raad van discipline voorgelegd.
4 BEZWAAR
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (hierna: Advw). De deken verwijt verweerster het volgende.Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advw doordat zij heeft gehandeld in strijd met:a) gedragsregel 1 van de Advocatuur;b) de in artikel 10a Advw neergelegde kernwaarden van de advocatuur 4.2 Uit de vele klachtprocedures over de kwaliteit van de dienstverlening van en de communicatie met cliënten door verweerster en de diverse door de tuchtrechter in die zaken aan verweerster opgelegde maatregelen, volgt dat de wijze waarop verweerster haar praktijk voert niet voldoet aan de vereiste professionele standaard. Het is noodzakelijk dat de tuchtrechter zich daarover uitspreekt en aan verweerster een passende maatregel oplegt.
5 BEOORDELING
ontvankelijkheid en omvang hoger beroep
5.1 In hoger beroep heeft de deken aangevoerd dat verweerster te laat haar beroepsgronden heeft ingediend bij het hof, zodat haar beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof overweegt dat verweerster weliswaar een beroepschrift zonder gronden heeft ingediend, maar in aanvulling hierop alsnog – binnen de hiervoor op grond van artikel 56 Advw geldende termijn van 30 dagen na verzending van de raadsbeslissing – haar beroepsgronden ter kennis heeft gebracht van het hof, zodat haar beroep ontvankelijk is.
overwegingen van de raad
5.2 De raad heeft vastgesteld dat in de wijze waarop verweerster haar praktijk als advocaat uitoefent, sprake is van een patroon van nalatig en onvoldoende adequaat en deskundig handelen. Daardoor zijn en worden de belangen van haar cliënten geschaad. De raad heeft met de deken geoordeeld dat verweerster bij haar praktijkuitoefening als advocaat handelt in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet neergelegde kernwaarden van de advocatuur, en dan met name artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet, en met de voor advocaten geldende gedragsregel 1. De raad heeft het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaard.
inhoudelijk
5.3 Gelet op de algemene, niet nader onderbouwde beroepsgrond dat verweerster van mening is dat zij geen kernwaarden heeft geschonden, ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgrond van verweerster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 26 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-526/DB/ZWB/D.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.J. Louter, A.R. Sturhoofd, R.N.E. Visser en Chr. H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 1 november 2021.