Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:214
Zaaknummer
21-754/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft geweigerd klager bij te staan in hoger beroep. Dat is niet onbetamelijk. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 november 2021 in de zaak 21-754/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 september 2021 met kenmerk R 2021/64 edl/gh, door de raad ontvangen op 9 september 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlage van verweerder van 23 november 2021.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure die een zorgverzekeraar tegen klager is gestart bij de kantonrechter te Rotterdam. Op 9 juli 2021 heeft de kantonrechter vonnis gewezen.1.2 Bij brief van 12 juli 2021 heeft verweerder klager het vonnis van de kantonrechter gezonden. 1.3 Bij brief van 21 juli 2021 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor. 1.4 Bij brief van 10 augustus 2021 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd en de klacht gemotiveerd ongegrond geacht. Zij heeft onder meer geschreven:“Uit het dossier blijkt dat [verweerder] u ook tijdens de procedure in eerste aanleg, waarin u gedaagde was, al diverse keren gemotiveerd heeft gemeld dat de kans op een voor u positief besluit naar zijn mening erg klein was. Ik verwijs naar emails van 23 en 30 november 2020.Zijn berichten aan u van 12 en 16 juli 2021, waarbij hij aangaf geen aanknopingspunten te zien voor kansen in hoger beroep, zijn in lijn met die eerdere berichten.Hij heeft aangeboden uw vragen over zijn visie op de kans van slagen in hoger beroep met u te bespreken, maar u heeft aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. U heeft zijn onderbouwing voor die visie niet inhoudelijk betwist. Uw klacht is ook niet gericht tegen die visie. In uw email aan hem van 20 juli 2021 geeft u aan een hoger beroepsprocedure te willen voeren ook in geval hoger beroep kansloos zou zijn. En u geeft in dat bericht ook aan een weigering om u in hoger beroep bij te staan niet te zullen accepteren.”1.5 Op 12 augustus 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat zijn mensenrechten/grondrechten worden geschonden omdat er geen hoger beroep voor klager wordt ingesteld. 2.2 Ter toelichting op de klacht heeft klager gesteld dat advocaten in Rotterdam steevast weigeren hoger beroep voor klager in te stellen. Als gevolg hiervan zit klagers vast aan vonnissen die niet door een hogere rechter zijn beoordeeld. “Bovendien worden inhoudelijke afwegingen niet op hun merites beoordeeld maar op wat de wederpartij uitkomt.” Klager wordt belast met zaken die inhoudelijk nooit zijn gevraagd of over gesproken tijdens het proces. Klager wenst het niet over de inhoud of kwaliteit van de door verweerder gevoerde zaak te hebben, maar concentreert zijn klacht op het Nederlandse en Europese grondrecht om zich zonder belemmering tot een rechter te kunnen wenden.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter overweegt dat een advocaat, indien hij geen of een (te) kleine kans van slagen ziet, in beginsel niet gehouden is toch hoger beroep voor een cliënt in te stellen. Hoewel de voorzitter niet over de inhoudelijke adviezen van verweerder beschikt, blijkt uit de overgelegde stukken wel dat verweerder zijn beslissing om klager niet bij te staan in hoger beroep, heeft gebaseerd op zijn oordeel dat een hoger beroep in klagers zaak te weinig kans van slagen had. Verweerder heeft dit meermalen aan klager gecommuniceerd en zich bereid getoond klager hierover uitleg te geven. Verweerder was gelet hierop niet verplicht om voor klager hoger beroep in te stelen.4.2 Dit zou nog anders kunnen zijn als het bericht van verweerder ontijdig was geweest, bijvoorbeeld als hij dit pas enkele dagen voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn aan klager zou hebben meegedeeld. In dat geval zou klager zich immers redelijkerwijs niet meer tot een andere advocaat hebben kunnen wenden om te zien of die klagers zaak wel voldoende kansrijk zou achten. Daarvan is in de onderhavige zaak echter geen sprake, nu verweerder klager bij en/of kort na het doorzenden van het vonnis heeft laten weten geen hoger beroep te willen instellen. Van onbetamelijk handelen door verweerder is dan ook geen sprake. 4.3 De voorzitter laat klagers verwijt dat advocaten uit Rotterdam steevast weigeren hoger beroep voor klager in te stellen verder buiten beschouwing, nu de voorzitter in de onderhavige zaak slechts oordeelt over het handelen van verweerder. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.