Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:209

Zaaknummer

21-750/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 november 2021 in de zaak 21-750/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over: verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 2 september 2021 met kenmerk R 2021/60 cij-tvh/gh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Vanaf 2018 is klager in een conflict verwikkeld geraakt over GGZ-instelling S (hierna: S), een zorginstelling. 1.2    Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is bedrijf A (hierna: A) enig aanhouder van S, was A tot 17 augustus 2018 enig bestuurder van S en zijn per 17 augustus 2018 bedrijven SKM BV en SDM BV tot bestuurder van S benoemd. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel waren SKM BV, SDM BV en J BV (een BV waarvan klager heeft aangegeven dat hij bestuurder en 100% aandeelhouder is) tot 31 augustus 2018 bestuurder van A en waren SKM BV en SDM BV dat na 31 augustus 2018. Aandeelhouders van A zijn J BV (50%), SKM BV (25%) en SDM BV (25%).1.3    Op 20 augustus 2018 is klager door S op non-actief gesteld. Op 24 augustus 2018 is klager op staande voet ontslagen als behandelaar. Vervolgens hebben verschillende procedures plaatsgevonden tussen klager en S. Verweerder heeft S in die procedures bijgestaan.1.4    Op 20 december 2018 heeft de kantonrechter een beschikking gewezen in een zaak tussen mevrouw B (werkneemster) en S. Verweerder is niet betrokken geweest bij deze procedure. In de beschikking is onder meer opgenomen:“Uit de lange conversaties bleek dat [klager] als een ware Raspoetin heeft besproken met zijn broer, vriend en andere gezinsleden hoe werkgeefster optimaal schade toe te brengen.”1.5    Op 16 juli 2019 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag.1.6    Bij brief van 14 augustus 2019 heeft verweerder aan de rechtbank Den Haag onder meer het volgende geschreven:“Met betrekking tot het proces-verbaal doe ik u een uitwerking toekomen van het stenografisch verslag wat door cliënte ter zitting is gemaakt. Mag ik u verzoeken dit aan het proces-verbaal te voegen?”1.7    Een medewerker van de rechtbank Den Haag heeft in reactie hierop op 29 augustus 2019 per e-mail aan verweerder laten weten dat de rechtbank geen acht zal slaan op het verslag en dit dus ook niet aan het procesdossier zal toevoegen.1.8    Bij vonnis van de rechtbank van 9 oktober 2019 is in de bodemprocedure tussen klager en S geoordeeld. Klagers vorderingen – onder meer veroordeling van S tot betaling van € 86,323,11, vermeerderd met rente en kosten, alsmede een verklaring voor recht dat klager nog steeds bestuurder is en bevoegd was S te binden door middel van het sluiten van (arbeids)overeenkomsten – zijn afgewezen.  1.9    Bij vonnis in kort geding van 5 februari 2020, hersteld bij vonnis van 10 februari 2020, heeft de rechter, op vordering van verweerders cliënte, onder meer als volgt beslist:“veroordeelt [klager] tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam [S] en/of [S] Zorg en/of enige naam met daarin de naam [S] of een fonetisch gelijkluidende naam, in het bijzonder e-mailadressen met de extensie [naam], onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat [klager] nalaat aan deze veroordeling gevolg te geven, met een maximum van € 200.000,- (…)”1.10    Bij exploot van 24 maart 2020 heeft S ten laste van klager executoriaal beslag op een aantal roerende zaken gelegd tot verhaal van verbeurde dwangsommen, in het exploot begroot op € 180.000,- (36 dagen x € 5.000,- per dag). 1.11    Bij dagvaarding van 30 maart 2020 heeft klager onder meer gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 10 (en 5) februari 2020 met onmiddellijke ingang wordt geschorst en te bepalen dat alle gelegde beslagen, waaronder onder derden, met onmiddellijke ingang worden opgeheven. In deze kwestie heeft klager een brief van de GGZ van 27 maart 2019 met persoonlijke medische informatie ingebracht, waarin een deel van de informatie is zwartgelakt. 1.12    Bij e-mail van 3 april 2020 heeft verweerder aan de deken onder meer geschreven:“Ik heb geen toestemming van wederpartij een confraternele brief die u als bijlage aantreft met daarin schikkingsonderhandelingen te overleggen. In die brief wordt een website aangeboden als onderdeel van een finale oplossing van een (arbeids)conflict (…).Zes tot acht weken later voer ik een KG over die website. Hij moet uit de lucht. Dat doet de wederpartij niet en stelt nu in executiekort geding ter voorkoming van incasso van dwangsommen dat hij die website was ‘vergeten’. Flauwekul: hij bood hem 6 weken daarvoor nog te koop aan als onderdeel van een minnelijke oplossing. (…)Ik wil het dus aldus als volgt verwoorden in mijn conclusie: (…) [Klager] stelt nu dat hij ten onrechte één website over het hoofd heeft gezien. Dat is echter evenmin juist.(…) Op 7 november 2019 heeft [klager] [S] het voorstel gedaan tot verkoop aan [S] van onder meer de website [website], tezamen met een andere website en 50% van aandelen die [klager] in een zekere vennootschap houdt, voor een zeer aanzienlijk bedrag. Het betreft hier confraternele correspondentie. [S] mag deze niet overleggen en evenmin aangeven wat de inhoud van het voorstel is geweest. [S] mag wel meedelen wat hierover is onderhandeld tussen partijen..(…) Nu deze domeinnaam nog op 7 november 2019 onderdeel uitmaakte van een aanbod om tot een finale oplossing te komen en [klager] daarbij, in de perceptie van [S], een exorbitant bedrag voor heeft gevraagd, is het evident dat [klager] deze website niet over het hoofd heeft gezien.”1.13    Bij e-mail van 6 april 2020 heeft de deken aan verweerder en klagers advocaat geschreven dat overlegging van de betreffende e-mail achterwege dient te blijven en dat verweerder ook het verwoorden van de inhoud van de schikkingsonderhandelingen achterwege moet laten. 1.14    In zijn conclusie van antwoord heeft verweerder onder meer het volgende opgenomen:“Nog op 7 november 2019 heeft [klager] met [S] gecorrespondeerd, onder meer over de website [naam].”1.15    Bij vonnis in kort geding van 21 april 2020 heeft de voorzieningenrechter het op 24 maart 2020 door S ten laste van klager gelegde executoriaal beslag op roerende zaken opgeheven en S verboden nieuwe beslagen te leggen tot verhaal van dwangsommen (beweerdelijk) verbeurd louter op basis van feiten en omstandigheden die in dit geding door S aan de beslaglegging ten grondslag zijn gelegd.1.16    Verweerders cliënte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 april 2020.1.17    Bij exploten van 29 april 2020 is op verzoek van S en uit kracht van het vonnis van 5 februari 2020 en het herstelvonnis van 10 februari 2020 executoriaal beslag gelegd op alle door klager gehouden aandelen in J BV en K BV. 1.18    Op 30 april 2020 heeft de deurwaarder in twee e-mails aan klager onder meer geschreven: “In opdracht van [verweerders kantoor] heb ik diverse beslagen gelegd. Pas nu neem ik via u kennis van de uitspraak in kort geding. Mijn opdrachtgever heeft mij hiervan niet in kennis gesteld.” en“De gelegde aandelenbeslag komen te vervallen op basis van het kort geding vonnis. De aandelenbeslag zijn ook opdracht van [kantoor verweerder] gelegd zonder mij van het vonnis in kort geding in kennis te stellen.”1.19    Bij exploot van 7 mei 2020 is op verzoek van S aan klager bevel gedaan tot voldoening van uit kracht van onder meer het vonnis van 5 februari 2020 en het herstelvonnis van 10 februari 2020 verbeurde dwangsommen. 1.20    Bij e-mail van 13 mei 2020 heeft de deurwaarder desgevraagd aan klager bevestigd dat alle beslagen zijn opgeheven.1.21    Bij brief van 19 mei 2020 heeft verweerder aan S onder meer geschreven:“Bijgevoegd doe ik u een tweetal brieven toekomen die door een partij in een gerechtelijke procedure in het geding zijn gebracht met de stelling dat het hier gaat om authentieke, door [S] verzonden brieven.Gelet op de inhoud en toonzetting van deze brieven wordt dat aan deze zijde zeer sterk betwijfeld. (…)Uiteraard vraag ik in deze brief geen enkele informatie op met betrekking tot [S] hetzij met betrekking tot de beweerdelijke geadresseerden hetzij het onderwerp in de brief de heer [klager]. Ik wil echter wel vernemen of deze brieven, die door [klager] naar de rechtbank zijn gezonden in een procedure tussen mijn cliënte en [klager] authentiek, derhalve als zodanig met deze inhoud door [S] zijn opgesteld en metterdaad zijn verzonden.”1.22    Bij vonnis in kort geding van 12 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter klagers vorderingen – onder meer tot opheffing van de door S gelegde (derden) beslagen – afgewezen, waarbij is overwogen dat klager de veroordelingen niet (volledig) heeft nageleefd, als gevolg waarvan hij de beide opgelegde dwangsommen is gaan verbeuren. 1.23    Op 28 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Ongepaste uitlatingen: klager stelt dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling van het eerste kort geding ter opheffing van gelegde executoriale beslagen “behoorlijk emotioneel, minachtend en denigrerend” over klager sprak. Verweerder speelde op de man. Klager heeft zich ook gestoord aan verweerders opmerking dat er geen kostenprikkel zou bestaan voor klagers wederpartij, omdat deze kon rekenen op de steun van de rechtsbijstandsverzekeraar. Klager leidde daaruit af dat hij de zaken om proceseconomische redenen maar beter kon laten rusten. Ook is klager niet gediend van het feit dat verweerder hem vergeleek met Raspoetin.  b)    Verboden audio-opnamen, opdringen eigen verslag aan de griffier: klager vermoedt dat de wederpartij in een van de gedingen geluidsopnamen heeft gemaakt om deze uit te werken in een zeer gedetailleerd verslag dat stenografisch zou zijn geweest. Het maken van geluidsopnamen is niet toegestaan en klager gelooft niet dat de wederpartij alleen door het bijhouden van wat gezegd was, een zo gedetailleerd verslag heeft kunnen maken als verweerder medio augustus 2019 aan de rechtbank heeft gepresenteerd. Klager stelt dat verweerder het verslag aan de rechtbank heeft opgedrongen om het in de plaats te stellen van het officiële proces-verbaal. De rechtbank heeft dat geweigerd, maar klager acht het niettemin in strijd met de reguliere procesorde en ziet het als poging van verweerder om de rechtbank te beïnvloeden. c)    Beslaglegging op ondeugdelijke gronden: klager stelt dat verweerder op 24 maart 2020 executoriaal beslag heeft laten leggen zonder deugdelijke grondslag. De gelegde beslagen zijn een maand later opgeheven op last van de kort gedingrechter, maar dat neemt niet weg dat klager zeer veel hinder van deze handelingen heeft gehad. Klager meent dat verweerder hem heeft gechanteerd en onnodig bang heeft gemaakt. Ook werd hangende het hoger beroep steeds uitstel gevraagd, hetgeen zeer veel spanning bij klager heeft veroorzaakt. d)    Gebruik inhoud schikkingsonderhandelingen: er hebben gedurende het verloop van de zaken schikkingsonderhandelingen plaatsgevonden. Verweerder heeft aangegeven uit de gevoerde correspondentie te willen citeren. Klagers advocaat heeft daartegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk heeft de deken verweerder geadviseerd af te zien van zijn voornemen. Desondanks, zo stelt klager, heeft verweerder toch uit de confraternele correspondentie geciteerd: “nog op 7 november 2019 heeft [klager] met [S] gecorrespondeerd, onder meer over de website [naam]”. Dat is niet alleen onwaar, maar er is ook tussen de advocaten niet gecorrespondeerd: de schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden in een gesprek, waarvan de inhoud strikt geheim zou blijven. Klager stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 3.1, 8 en 27.e)    Geknoeid met medische brief klager: klager heeft in een van de procedures een brief in het geding gebracht over zijn geestelijke toestand. In de brief heeft klager een aantal passages zwart gemarkeerd en zo onleesbaar willen maken, omdat het om informatie gaat die valt onder het medisch beroepsgeheim van klagers behandelaars. Verweerder heeft die markering ongedaan gemaakt en heeft wat er op de plaats van die markeringen stond ter kennis van de rechter gebracht. Verweerder heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op klagers medisch dossier. Verweerder betoont daarmee minachting en gedraagt zich als een intimiderende maffiabaas, aldus klager.f)    Kwaadaardige chantage, onrechtmatige beslagen: na de eerder opgeheven beslagleggingen heeft verweerder namens zijn cliënte opnieuw beslag laten leggen, ditmaal op K BV. Deze entiteit had niets te maken met de kwesties en mocht geen onderwerp van beslaglegging worden. Er was volgens klager geen enkele rechtsgrond aanwezig en dus had verweerder daartoe niet mogen overgaan. Verweerder heeft hiermee opzettelijk de deurwaarder doen dwalen. g)    Ongeautoriseerd opvragen van medische informatie: klager stelt op 27 mei 2020 te zijn gebeld door zijn medische behandelaar met het bericht dat verweerder de behandelaar zonder klagers toestemming via e-mail heeft verzocht om nadere (medische) informatie over klagers medisch dossier. Gelet op het medisch beroepsgeheim had verweerder dat niet mogen doen. Verweerder heeft daarmee een poging gedaan tot schending van geheimhouding over klagers medisch dossier en gepoogd een getuige (klagers specialist) te beïnvloeden.h)    Een minnelijke oplossing is hardleers vermeden: klager stelt dat verweerder zich veel beter had kunnen en moeten inspannen voor het bereiken van een oplossing in der minne. Verweerder heeft nimmer gepoogd om tot een serieuze regeling in der minne te komen. Klager is hierdoor op kosten gejaagd. Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 5, aldus klager. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.Klachtonderdeel a)4.2    De voorzitter overweegt dat het aan klager is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Dat heeft klager met betrekking tot dit klachtonderdeel niet gedaan. Klagers enkele stelling dat verweerder ter zitting ‘behoorlijk emotioneel, minachtend en denigrerend’ over klager heeft gesproken en op de man heeft gespeeld, is op zichzelf onvoldoende. Klager heeft deze stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. Dat verweerder – al dan niet in reactie op een vraag van de rechter – heeft gesteld dat er geen kostenprikkel is voor zijn cliënte vanwege de steun van de rechtsbijstandsverzekeraar is niet onbetamelijk. Dat verweerder klager zou hebben vergeleken met Raspoetin heeft verweerder betwist en is de voorzitter niet gebleken. Uit de overgelegde stukken blijkt enkel dat klager in een procedure, waarin verweerder niet betrokken was, door iemand is vergeleken met Raspoetin. Daarvan kan aan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b)4.3    De voorzitter overweegt dat ook hier geldt dat het aan klager is zijn stellingen met stukken te onderbouwen. Klagers stelling dat audio-opnames zijn gemaakt door de wederpartij is niet nader onderbouwd. Dat er een nauwkeurig uitgewerkt verslag van de zitting is gemaakt, is daarvoor onvoldoende. Zelfs als er door de wederpartij audio-opnames zouden zijn gemaakt, kan niet per definitie aan verweerder een verwijt worden gemaakt. 4.4    Verweerder heeft het betreffende verslag aan de rechtbank gezonden met het verzoek dit aan het proces-verbaal te hechten. Hoewel dit mogelijk een ongebruikelijk verzoek is, is het daarmee nog niet onbetamelijk. De rechter heeft het verslag bovendien niet toegelaten en niet aan het dossier toegevoegd. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager hierdoor niet in enig belang is geschaad. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard. Klachtonderdeel c)4.5    De voorzitter overweegt dat de aanvankelijk op 24 maart 2020 gelegde beslagen bij vonnis van 21 april 2020 zijn opgeheven. Uit de stukken blijkt echter ook dat latere beslagen wel zijn toegestaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënten belang hadden bij verdere beslagen, omdat klager zich schuldig zou maken aan herhaalde schendingen van eerder opgelegde verplichtingen. De rechter heeft dat ook zo beoordeeld. 4.6    Het feit dat de gelegde beslagen bij vonnis van 21 april 2020 zijn opgeheven, maakt nog niet dat deze zonder deugdelijke grondslag of onterecht zijn gelegd. Slechts wanneer sprake is van het voeren van evident kansloze procedures zou een advocaat tuchtrechtelijk over de schreef kunnen gaan. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Van onbetamelijk handelen of schending van de gedragsregels door verweerder is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 4.7    Voor zover klager verweerder ook verwijt dat er hangende het hoger beroep steeds uitstel werd gevraagd, geldt dat klager dit niet heeft onderbouwd, zodat de voorzitter dit verder buiten beschouwing laat.Klachtonderdeel d)4.8    De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van het ter kennis van de rechter brengen van de inhoud van schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft geciteerd uit een brief en heeft daaruit een zeer feitelijke mededeling gehaald die volgens hem kennelijk van belang was voor de zaak. Dat verweerder het advies van de deken in deze kwestie in de wind heeft geslagen, is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard. Klachtonderdeel e)4.9    Het staat vast dat klager in een van de procedures een brief van een GGZ-instelling met zwartgelakte passages in het geding heeft gebracht. Verweerder heeft die markeringen ongedaan gemaakt en de GGZ-instelling naar de authenticiteit van de brief gevraagd, omdat zijn cliënte twijfels had bij de authenticiteit van de brief, onder meer omdat de brief gedateerd is op 27 maart 2019, terwijl daarin ook wordt gesproken over het coronavirus. Klager is op dat laatste in het geheel niet ingegaan. Gelet daarop is het niet onbegrijpelijk dat verweerder navraag heeft willen doen bij de betreffende GGZ-instelling en daarvoor het bestuur van de instelling heeft benaderd. Van het inbreuk maken op klagers medische dossier is geen sprake, nu verweerder slechts bij de instelling die die brief had opgemaakt, heeft gevraagd naar de authenticiteit van de brief. Het is ten slotte aan de medische instelling om een afweging te maken om al dan niet informatie te delen. Verweerder heeft dan ook niet onbetamelijk of in strijd met de gedragsregels gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel f)4.10    Zoals hiervoor al overwogen onder klachtonderdeel c, is het de voorzitter niet gebleken dat misbruik is gemaakt van de mogelijkheid beslag te leggen of procedures tegen klager te voeren. Tegen de verschillende acties die verweerder voor zijn cliënten heeft ondernomen, stonden rechtsmiddelen open die klager ook grotendeels heeft benut. Van onbetamelijk handelen of schending van de gedragsregels is niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard. 4.11    Voor zover klager verweerder ook verwijt dat hij de deurwaarder heeft laten dwalen, geldt dat het niet aan klager, maar aan de deurwaarder is om hierover eventueel een klacht in te dienen. Bij gebrek aan rechtsreeks belang van klager zal de voorzitter dit verwijt verder buiten beschouwing laten. Klachtonderdeel g)4.12    Klager stelt dat hij op 27 mei 2020 door zijn medisch behandelaar is gebeld met het bericht dat verweerder de behandelaar zonder klagers toestemming via e-mail heeft verzocht om nadere (medische) informatie inzake klagers dossier. Het is de voorzitter onduidelijk waar dit verwijt exact op ziet. Voor zover dit verwijt ziet op verweerders brief van 19 mei 2020, geldt dat hierover onder klachtonderdeel e) is geoordeeld. Voor zover klager stelt dat verweerder op een ander moment of op andere wijze zou hebben verzocht om medische informatie, geldt dat dit door klager niet met stukken is onderbouwd en door verweerder uitdrukkelijk is betwist. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat verweerder dergelijke informatie over klager heeft opgevraagd. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel h)4.13    Hoewel een minnelijke oplossing de voorkeur verdient boven het voeren van een procedure, is het niet zo dat een advocaat in elke situatie moet proberen tot een dergelijke regeling te komen. Als een minnelijke regeling niet meer tot de reële mogelijkheden behoort volgens de professionele inschatting van de advocaat kan er worden geprocedeerd. Gedragsregel 5 behelst dan ook geen absolute verplichting tot het treffen van een minnelijke regeling.  4.14    Verweerder is bovendien niet klagers advocaat, maar de advocaat van klagers wederpartij. Zoals blijkt uit het onder 5.1 weergegeven toetsingskader heeft een advocaat een grote mate van vrijheid de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Dat verweerder de grenzen van het betamelijke op dit punt heeft overschreden is door klager onvoldoende onderbouwd en is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.Tot slot4.15    Voor zover klager zijn klacht ook heeft ingediend namens J BV en K BV, geldt dat niet is gebleken dat klager bevoegd of gemachtigd is namens deze twee vennootschappen te klagen. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat ook wanneer dat wel zou zijn gebleken en er sprake is van een rechtstreeks belang van J BV en/of K BV bij een klachtonderdeel, dit niet zou hebben geleid tot gegrondverklaring van enig klachtonderdeel, nu dit gegeven geen verschil maakt in het handelen of nalaten van verweerder. 4.16    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.