Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:208

Zaaknummer

21-729/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond. Van excessief declareren is niet gebleken. Dat klager op betalende basis is bijgestaan, is gelet op de omstandigheden niet onbetamelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 november 2021 in de zaak 21-729/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 augustus 2021 met kenmerk K078 2021 ar/ak, door de raad ontvangen op 30 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager is in een geschil verwikkeld (geweest) in verband met de niet nakoming van een vaststellingsovereenkomst door de wederpartij. 1.2    Bij e-mail van 30 augustus 2018 heeft mr. B, een kantoorgenoot van verweerder, een opdrachtbevestiging aan klager gezonden inzake de afwikkeling van klagers geschil met de wederpartij. In de opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen:“U vertelde mij dat u in het verleden bent bijgestaan door mijn (ex) kantoorgenoot [mr. G]). Er is een veroordelend vonnis behaald tegen [wederpartij]. De bijstand vond plaats op grond van een toevoeging die nadien is ingetrokken vanwege het behaalde financieel resultaat. Na het vonnis is er een vaststellingsovereenkomst gesloten met [wederpartij]. Deze overeenkomst wordt door [wederpartij] niet nagekomen. (…) U wenst (…) dat [wederpartij] het vonnis nakomen en volledig aan zijn uit het vonnis blijkende betalingsverplichting voldoet. (…)Financieel: een uurtarief van EUR 200 per uur inclusief btw”1.3    Klager heeft diezelfde dag per e-mail aangegeven akkoord te gaan met de inhoud.1.4    De zaak is daarna op enig moment overgenomen door verweerder, waarna verweerder zich bij e-mail van 28 maart 2019 aan de advocaat van de wederpartij bekend heeft gemaakt als klagers advocaat.1.5    Bij e-mail van 11 april 2019 heeft verweerder namens klager een voorstel voor een nieuwe overeenkomst/afbetalingsregeling gedaan. De advocaat van de wederpartij heeft op 17 april 2019 laten weten dat de wederpartij daarmee akkoord is.1.6    Bij e-mail van 20 augustus 2020 heeft verweerder klager gevraagd de grossen toe te sturen die klager destijds had opgehaald.1.7    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat de grossen bij verweerder liggen. 1.8    Verweerder heeft op 25 augustus 2020 aan klager laten weten dat hij de grossen opnieuw zal opvragen.1.9    Bij e-mail van 9 september 2020 heeft verweerder, namens klager, een vordering van € 281.934,60 ingediend in het faillissement van de wederpartij. 1.10    Bij e-mail van diezelfde dag is aan verweerder bericht dat de vordering is geplaatst op de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren. 1.11    Verweerder heeft bij factuur van 19 oktober 2020 een bedrag van € 873,19 (inclusief btw) aan klager gefactureerd (uurtarief € 165,29 euro exclusief btw). Bij de factuur is een urenspecificatie gevoegd.1.12    Op 29 december 2020 heeft klager per e-mail aan verweerder gevraagd waar de afwijzing van de toevoeging is.1.13    Verweerder heeft daarop diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:“Omdat het bedrijfsmatig is, is destijds onterecht een toevoeging verleend en was de afspraak dat u het op betalende basis zou doen.”1.14    Klager heeft daarop diezelfde dag laten weten het uit te willen zoeken en eerst navraag te willen doen bij het juridisch loket.1.15    In reactie daarop heeft verweerder op 29 december 2020 onder meer geschreven:“Er is geen afwijzing omdat de eerdere zaak gesloten was. U komt steeds terug en ik kan niet een toevoeging blijven aanvragen. Met de RvR gebeld en situatie uitgelegd en toen werd aangegeven dat het bedrijfsmatig is en er geen toevoeging kan worden aangevraagd. Ik stond steeds voor u klaar en ondernam direct actie. U sloeg mijn adviezen in de wind en ging zelf afspraken maken dan is de wederpartij failliet, stuur ik u de factuur, zegt u in termijnen te betalen en nu wilt u helemaal niet betalen.”1.16    Op 29 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Klager beklaagt zich over de hoogte van de declaratie die hij van verweerder heeft ontvangen, alsmede over het feit dat verweerder klager op betalende basis heeft bijgestaan, terwijl klager stelt dat hij in aanmerking kwam voor een toevoeging.b)    Klager verwijt verweerder verder dat hij slechts een luisterend oor is geweest, maar niets voor klager wilde doen, althans niet wat klager van hem verlangde, zoals de deurwaarder opdracht geven tot executie over te gaan alsmede dat hij geen onderzoek wilde doen naar verduistering. Ook zou verweerder stukken zijn kwijtgeraakt.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder stelt dat klager al jarenlang cliënt is van het kantoor waar verweerder werkzaam is en dat klager steeds betalende afspraken heeft gemaakt inzake het onderhavige geschil. Voor enkele zaken heeft klager een toevoeging gehad. De onderhavige zaak is niet toevoegwaardig omdat het om bedrijfsmatig handelen gaat en bovendien zou de toevoeging, als deze afgegeven zou worden, worden ingetrokken door het te behalen resultaat.3.2    Verweerder stelt dat klager met zijn voormalig kantoorgenoot mr. B een overeenkomst van opdracht is aangegaan op basis van een uurtarief van € 200,-. Verweerder constateert dat de door hem aan klager gestuurde factuur derhalve niet juist is en verhoogd dient te worden naar dat uurtarief. Verweerder zal dit nog doen. Klager heeft de adviezen van verweerder en zijn kantoorgenoot nimmer opgevolgd. Klager heeft steeds zelf, buiten de advocaat om, met de advocaat van de wederpartij zelfstandig en zonder overleg afspraken gemaakt. Verweerder stelt dat klager steeds gewaarschuwd is voor het feit dat klager op deze manier straks met lege handen zou komen te staan en nu de wederpartij failliet is verklaard, heeft verweerder de eindnota gestuurd waarover nu dus een verschil van mening bestaat. 3.3    Verweerder stelt dat het onjuist is dat hij allerlei stukken zou zijn kwijtgeraakt. Klager heeft regelmatig zelf stukken opgehaald om aan de deurwaarder te geven, sommige stukken zijn teruggekomen en het overzicht raakte daardoor kwijt. Uiteindelijk is altijd alles terechtgekomen, aldus verweerder. 3.4    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter overweegt dat de klacht een veelheid van verwijten van klager aan verweerder bevat. Een zakelijke en feitelijke chronologie ontbreekt en is op basis van het klachtdossier slechts beperkt vast te stellen. Dit alles leidt tot een lastig te doorgronden klacht waarin niet duidelijk is welke verwijten klager verweerder precies maakt en vergt dat de voorzitter de klacht interpreteert. Klachtonderdeel a)4.2    Klager klaagt allereerst over de hoogte van verweerders declaratie(s). De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Dat in de onderhavige zaak door verweerder excessief is gedeclareerd is door klager niet gesteld en is de voorzitter uit de overgelegde stukken ook niet gebleken. Klagers klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.4.3    Klager klaagt daarnaast dat verweerder hem op betalende basis heeft bijgestaan, terwijl klager in aanmerking kwam voor een toevoeging. De voorzitter overweegt dat de onderhavige zaak door verweerders kantoorgenoot mr. B op betalende basis is aangenomen. Verweerder heeft de zaak vervolgens van zijn kantoorgenoot overgenomen. Daar het gaat om een overname van een zaak binnen een kantoor is het niet gebruikelijk dat aan een cliënt een nieuwe opdrachtbevestiging wordt gestuurd. Dat verweerder de opdracht, inclusief vermelding dat bijstand op betalende basis plaatsvond, niet opnieuw heeft bevestigd, is dan ook niet onzorgvuldig of onbetamelijk. Uit de overgelegde stukken volgt ook dat klager in het verleden door verweerder en/of kantoorgenoten van verweerder is bijgestaan, zowel op toevoegings- als op betalende basis. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager (dus) bekend kan worden verondersteld met het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. De voorzitter begrijpt verweerder aldus dat deze hier verwijst naar de regel: in beginsel geen toevoeging bij geschillen inzake bedrijfsmatig handelen. Het had naar het oordeel van de voorzitter dan ook op de weg van klager gelegen om bij het aangaan van de opdracht bij mr. B navraag te doen of deze regel hier van toepassing was, dan wel of het mogelijk was om in de onderhavige kwestie op basis van een toevoeging te worden bijgestaan. Dat heeft klager, voor zover blijkt uit de overgelegde stukken, nagelaten, althans klager is bij e-mail van 30 augustus 2018 akkoord gegaan met de opdrachtbevestiging van bijstand op betalende basis. Naar het oordeel van de voorzitter kan klager zich er nu niet meer over beklagen dat destijds met klager een betalende afspraak is gemaakt, terwijl hij mogelijk in aanmerking kwam voor een toevoeging, terwijl klager bij het aangaan bekend was met het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. Bovendien heeft klager geen nadeel ondervonden: indien de zaak niet tussentijds door verweerder zou zijn overgenomen, zou de zaak ook op betalende basis hebben doorgelopen. Dit klachtonderdeel is daarom ook voor het overige kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b)4.4    Klagers verdere verwijten zien feitelijk op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).4.5    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de klacht op klager rust. Dat betekent dat klager onder meer dient aan te tonen dat verweerder niets voor klager wilde doen en/of dat verweerder geen onderzoek wilde doen naar verduistering. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen klagers stellingen, terwijl klager zijn stellingen naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ten aanzien van een onderzoek naar verduistering overweegt de voorzitter overigens dat een dergelijk onderzoek meer op de weg van politie/justitie lijkt te liggen. Dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld bij de behandeling van klagers zaak is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.Tot slot4.6    Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog anderen klachten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.