Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:207
Zaaknummer
21-728/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond, nu niet is gebleken dat verweerder de hem toekomende ruime vrijheid te buiten is gegaan.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 november 2021 in de zaak 21-728/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 augustus 2021 met kenmerk K054 2021 ar/nm, door de raad ontvangen op 30 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is met een wederpartij verwikkeld (geweest) in een civiele procedure over een onder klagers huis gelegen kelder, die uitsluitend via het naastgelegen perceel van de wederpartij kan worden betreden. 1.2 Bij brief van 19 augustus 2020 heeft verweerder zich bij de rechtbank gesteld als advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tevens een “conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke eis in reconventie” ingediend, waarin onder meer is opgenomen:“2.3. (…) [Wederpartij] is erg verknocht aan de woning en de historische uitstraling daarvan. (…)2.6. [Klager] (althans zijn rechtsvoorganger) heeft een omgevingsvergunning aangevraagd (…).”Als productie bij de conclusie is onder meer gevoegd de (aan klager) verleende omgevingsvergunning (inclusief bijlagen) d.d. 4 september 2019. 1.3 Klagers advocaat heeft voor de rolzitting van 30 september 2020 een conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie/akte vermeerdering van eis in conventie ingediend.1.4 Op 8 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, omdat verweerder de rechter heeft misleid door: a) het verstrekken van informatie, waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was;b) het vervalsen van processtukken;c) het opnemen van onjuiste, althans stemming makende passages in de processtukken.2.2 Ter toelichting op de klacht heeft klager onder meer gesteld dat verweerder de rechter heeft misleid door in zijn conclusie van antwoord te stellen dat klagers rechtsvoorganger de omgevingsvergunning heeft aangevraagd, terwijl klager dat zelf heeft gedaan. Verweerder had kunnen weten dat klager de aanvraag zelf had gedaan. Verder heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan het vermelden van veel onjuiste data en stemming makende teksten: zo wordt ten onrechte gesteld dat de wederpartij begaan is met haar monumentale pand, terwijl er diverse lasten onder dwangsom nodig zijn geweest om haar te bewegen noodzakelijk onderhoud aan haar woning te (laten) verrichten. Ook is geen sprake van een rijksmonument, zoals verweerder stelt, maar van een gemeentelijk monument. Verder heeft verweerder ten onrechte gesteld dat de wederpartij sinds 1968 samen met haar toenmalige echtgenoot het pand heeft gekocht, terwijl uit de leveringsakte blijkt dat (alleen) haar echtgenoot het pand in 1965 heeft gekocht en geleverd heeft gekregen. Klager is van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 door de waarheid te verdoezelen met onjuiste informatie en vervalste processtukken.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.4.2 De voorzitter overweegt dat het verweerder, als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte, vrijstaat om haar belangen te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, binnen het hiervoor genoemde ruime kader. Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder die ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan. Verweerder mocht immers afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft. Dat klager het niet eens is met de door verweerder gedane uitlatingen maakt dat niet anders. Klager en zijn wederpartij zijn immers verwikkeld in een (civiel) geschil en het is dan ook niet meer dan logisch dat over en weer stellingen worden ingenomen waar de andere partij het mee oneens is. De verschillende uitlatingen zijn gedaan in het kader van de lopende civiele procedure en het is aan klager om daar, met zijn advocaat, het nodige tegenover te stellen. Dat heeft klager kennelijk ook gedaan, gezien de door zijn advocaat ingediende conclusie/akte voor de rolzitting van 30 september 2020. Vervolgens is het aan de civiele rechter om over de verschillende standpunten een oordeel te vellen. Dat verweerders standpunten op voorhand als onpleitbaar (want evident onjuist) moeten worden gekwalificeerd, is de voorzitter niet gebleken. Dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 of de rechter heeft misleid kan de voorzitter niet vaststellen, gelet op de tegenstrijdige stellingen van klager en verweerder en het ontbreken van verdere stukken die klagers standpunt onderbouwen. 4.3 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij in het kader van de klachtprocedure contact heeft opgenomen met klagers advocaat, geldt dat dat verweerder vrijstond. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.