Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:190
Zaaknummer
21-081/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Beroep van verweerder op niet-ontvankelijkheid slaagt. Op grond van de stukken is het voldoende aannemelijk dat klager zijn in maart 2018 ingediende klacht over verweerder in juni 2018 zonder enig voorbehoud heeft ingetrokken naar aanleiding van de tussen verweerder en klagers ex-echtgenote tot stand gekomen regeling. Verweerder mocht er toen dan ook van uitgaan dat hij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager hem had gemaakt. Klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 27 september 2021
in de zaak 21-081/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-121 van de deken ontvangen.
1.3 Op 2 februari 2021 heeft de raad het in 1.2 genoemde klachtdossier terugverwezen naar de deken voor nader onderzoek.
1.4 Op 3 maart 2021 heeft de deken twee e-mails van verweerder van 8 en 10 februari 2021 met bijlagen en een e-mail van klager van 20 februari 2021 met bijlagen naar de raad gestuurd.
1.5 Op 4 maart 2021 heeft de deken nog een e-mail van verweerder van 3 maart 2021 en een e-mail van klager van 4 maart 2021 naar de raad gestuurd.
1.6 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 juli 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de raad kennisgenomen van de in 1.4 en 1.5 genoemde e-mails van klager en verweerder.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager in 2015 en 2016 bijgestaan in een geschil met bedrijf A. Op 13 februari 2015 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Klager en zijn ex-echtgenote hebben deze opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend.
2.3 In november 2016 is tussen klager en bedrijf A. een regeling tot stand gekomen.
2.4 Tijdens de periode van bijstand door verweerder aan klager is regelmatig over de facturen van verweerder gecommuniceerd. In maart 2017 heeft verweerder klager een e-mail gestuurd waarin hij voorstelt dat klager het nog openstaande bedrag aan facturen, beperkt tot € 140.000,-, in termijnen betaalt. Daarop heeft klager niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een succesfee van € 172.023,64 bij klager in rekening gebracht.
2.5 Op 3 mei 2017 is verweerder een civiele procedure tegen klager en klagers ex-echtgenote gestart. Deze procedure is na de conclusie van antwoord ten aanzien van klager geschorst vanwege het faillissement van klager. Daarna is verweerder met klagers ex-echtgenote in juni 2018 een regeling overeengekomen op grond waarvan klagers ex-echtgenote aan verweerder een bedrag van € 85.000,- heeft betaald. In deze regeling is ook opgenomen dat klagers ex-echtgenote ervoor zal zorgen dat klager de op 19 maart 2018 ingediende klacht over verweerder onherroepelijk zal intrekken en ingetrokken zal houden.
2.6 Op 29 juni 2018 om 14:46 uur heeft klager vanuit zijn Gmail-account een e-mail verstuurd naar een kantoorgenoot van verweerder. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
‘Ik ben in afwachting van de bevestiging van enige zaken van [klagers ex-echtgenote] en dan zal ik dit uitsturen. Omdat onze mediator pas later in de middag tijd heeft, zal ik pas later in de middag kunnen reageren. (…)
Het kantoor van de Deken is vandaag op vrijdag gesloten. Ik kan dus ook later de mail sturen.
Mijn intentie is om [klagers ex-echtgenote] ter wille te zijn maar verwacht enige medewerking van haar. (…)’
2.7 Op 29 juni 2018 om 18:10 uur heeft klager vanuit zijn Optimotor-account een e-mail naar een kantoorgenoot van verweerder gestuurd met klagers ex-echtgenote in de cc. In deze e-mail heeft klager onder meer het volgende vermeld:
‘Hierbij de bevestiging dat ik de mail naar de Deken heb gestuurd. (…)
[klagers ex-echtgenote] heeft vanmiddag met [verweerder] afgesproken dat de geheimhoudingsverklaring niet meer hoeft. Hierbij dus afgedaan.
De regeling is derhalve van kracht. (…)
In zijn e-mail heeft klager zijn e-mail van 29 juni 2018 om 18.05 uur aan de deken gekopieerd. Deze e-mail heeft als onderwerp ‘intrekking klacht’ en bevat onder meer de volgende tekst:
‘In aanvulling op mijn e-mailbericht aan u d.d. 3 juni jl. bericht ik u hierbij dat ik al mijn klachten
tegen [verweerder] per direct en onherroepelijk intrek en aldus ingetrokken zal houden. Dit in het kader van een inmiddels bereikte minnelijke regeling. De intrekking heeft betrekking op alle door mij ingediende (sub)klachten tegen [verweerder], ongeacht de referentie waaronder de betreffende klacht bij u is geregistreerd. (…)’
2.8 Op 21 januari 2020 is het faillissement van klager opgeheven bij gebrek aan baten. Daarna heeft verweerder de civiele procedure voor zijn onbetaald gebleven facturen tegen klager hervat. In deze procedure heeft op 25 september 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden. In het daarvan opgestelde proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
‘[Klager] verklaart (…) De voorwaarden houden onder meer in dat [klager] zijn klacht bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg intrekt, Dat heeft hij gedaan (…).
[Klager] verklaart dat [het kantoor van verweerder] de restantvordering zou kwijtschelden als de klacht bij de deken zou worden ingetrokken. Dat is gebeurd. (…)’
2.9 Bij vonnis van 10 februari 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van verweerder afgewezen. In dit vonnis heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat klager geen partij is bij de tussen verweerder en klagers ex-echtgenote tot stand gekomen schikking. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
2.10 Op 8 juni 2020 heeft klager de deken gevraagd om zijn op 19 maart 2018 ingediende klacht over verweerder alsnog in behandeling te nemen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerders declaraties waren te hoog;
b) Verweerder heeft ten onrechte een succesfee in rekening gebracht;
c) Verweerder heeft onvoldoende informatie verschaft over financiële aangelegenheden;
d) Verweerder heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
e) Verweerder heeft zich ontijdig uit de zaak teruggetrokken.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft in het kader van zijn verweer tegen de klacht een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. In dat verband heeft verweerder gewezen op de in juni 2018 tot stand gekomen regeling tussen hem en klagers ex-echtgenote. Volgens verweerder was de absolute totstandkomingsvoorwaarde voor deze regeling dat de door klager ingediende klacht zou worden ingetrokken en ingetrokken zou blijven. Klager heeft de klacht destijds ook onherroepelijk ingetrokken zodat het klager nu niet vrijstaat om de klacht te doen herleven, aldus verweerder.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 In zijn verweer heeft verweerder een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht, omdat klager zijn klacht op 29 juni 2018 heeft ingetrokken naar aanleiding van een tussen verweerder en klagers ex-echtgenote getroffen regeling. Omdat de deken zijn onderzoek ook heeft beperkt tot de ontvankelijkheid van de klacht zal de raad in deze beslissing alleen beoordelen of de klacht ontvankelijk is.
5.2 De raad is van oordeel dat verweerders beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht slaagt. Op grond van de dossierstukken, waaronder de in 2.6 en 2.7 genoemde e-mails en het in 2.8 genoemde proces-verbaal, vindt de raad het voldoende aannemelijk dat klager zijn op 19 maart 2018 ingediende klacht over verweerder op 29 juni 2018 zonder enig voorbehoud heeft ingetrokken naar aanleiding van de tussen verweerder en klagers ex-echtgenote tot stand gekomen regeling. Verweerder mocht er toen dan ook van uitgaan dat hij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager hem had gemaakt. Het door klager pas ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat de in 2.7 genoemde e-mail niet van hem afkomstig is omdat hij sinds 2016 niet meer bij zijn Optimotor-account kon, vindt de raad gelet op de overige stukken ongeloofwaardig en tardief. De raad gaat hier dan ook aan voorbij. Ten overvloede merkt de raad op dat de klacht voor zover die betrekking heeft op werkzaamheden van verweerder tot 19 maart 2015 niet-ontvankelijk zijn op grond van de vervaltermijn van drie jaren zoals bedoeld in artikel 46g lid1 onder a Advocatenwet.
5.3 Op grond van het bovenstaande is de conclusie dat de raad de klacht in alle
onderdelen niet-ontvankelijk zal verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
Griffier Voorzitter