Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-10-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:184
Zaaknummer
21-708/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat advocaat de belangen van zijn client onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. Advocaat heeft zich op juiste gronden en niet op een ongelegen moment als advocaat onttrokken.Klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 26 oktober 2021
in de zaak 21-708/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email namens de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 25 augustus 2021 met kenmerk K21-057, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafrechtelijke procedure. Klager werd verdacht van belediging van een opsporingsambtenaar op 12 oktober 2020 door hem “fucking racist” te noemen. Klager heeft zich in november 2020 tot verweerder gewend met het verzoek hem in die strafzaak bij te staan. Verweerder heeft op 21 november 2020 bericht dat de zaak op zijn kantoor was aangemaakt en dat naar verwachting binnen 6-10 maanden door de rechtbank een zaak zou worden ingepland. Over de communicatie schreef verweerder onder meer het volgende: ”(....) Ook graag geen verdere acties richting openbaar ministerie of rechtbank voor dat met mij te overleggen ook in jouw belang. Ik wil wel de regie kunnen houden in jouw zaak”.
1.2 Klager heeft per email van 16 januari 2021 aan verweerder om nadere informatie over de strafzaak verzocht. Verweerder heeft het dossier op 24 januari 2021 (en op 26 januari 2021 als pdf bestand) aan klager toegezonden. Verweerder heeft klager voorgesteld het dossier te lezen en de zaak te zullen bespreken zodra de dagvaarding binnen was. Klager antwoordde op 26 januari 2021 als volgt : “Ik heb uw email en pdf in goede orde ontvangen en geprint. Ik moet het goed lezen en laten bezinken. Volgende week stuur ik mijn commentaar- en versie hoe de vork in de steel zit. Dan zend ik ook de onderbouwende stukken erbij, inclusief getuigenverklaringen. Hopelijk kunt u zich vinden in deze aanpak.”
1.3 Op 7 april 2021 heeft een telefonische bespreking tussen klager en verweerder over de aanpak van de strafzaak plaatsgevonden. Klager heeft per email van 9 april 2021 aan verweerder bericht dat hij zich iets anders had voorgesteld van de bijdrage van verweerder aan zijn zaak. Hij schreef voorts bezig te zijn met het schrijven van een pleitnota en deze aan verweerder te zullen toesturen. Verweerder heeft per email van 9 april 2021 aan klager de door hem voorgestane aanpak bevestigd. Hij gaf voorts te kennen dat het klager vrij stond om zijn eigen verhaal in te brengen, hij adviseerde hem dit wel beknopt te houden. Klager heeft op 12 april 2021 aan verweerder bericht de pleitnota binnen enkele dagen aan hem toe te zullen sturen. Klager heeft per email van 12 april 2021 aan verweerder om advies over het doen van aangifte gevraagd. Verweerder heeft per email van 12 april 2021 aan klager bericht dat het doen van aangifte niet onder de voor zijn werkzaamheden verleende toevoeging viel en het belang daarvan niet in te zien voor de strafzaak. Hij adviseerde klager de uitspraak af te wachten en zich te richten op de pleitnota. Klager heeft per email van 12 april 2021 geantwoord niet op een lijn met verweerder te zitten over de aanpak van de zaak en de rol van een advocaat op basis van een toevoeging te willen overdenken. Per email van 13 april 2021 uitte klager vervolgens zijn zorgen over de aanpak van de zaak door verweerder. Verweerder heeft op 14 april 2021 aan klager bericht zijn werkzaamheden als gevolg van de tussen partijen ontstane vertrouwensbreuk te zullen beëindigen en zich in de strafzaak van klager als advocaat te onttrekken. Verweerder heeft klager bericht dat dit inhield dat ter zitting op 20 april 2021 geen advocaat voor hem zou verschijnen en hem geadviseerd per direct een andere advocaat te zoeken en om aanhouding van de behandeling te vragen. Verweerder heeft de rechtbank op 14 april 2021 bericht zich als advocaat van klager terug te trekken in verband met een vertrouwensbreuk. Verweerder verzocht de rechtbank hiermee rekening te houden mocht een verzoek tot uitstel door een eventueel opvolgend advocaat worden ingediend. Klager antwoordde op 14 april 2021 het volgende : “HET BEHOEFD GEEN BETOOG DAT IK MIJN GELD TERUG WIL. HET LIJKT ME RAADZAAM HIERAAN TE VOLDOEN.” Verweerder heeft op 15 april 2021 aan klager bericht te betreuren dat er een vertrouwenscrises tussen hen was ontstaan en dat hij de eigen bijdrage uit coulance aan klager had geretourneerd. Klager heeft verweerder op 16 april 2021 aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van de terugtrekking door verweerder als advocaat gelden schade. Verweerder heeft op 17 april 2021 aan klager bericht dat hij de aansprakelijkstelling aan zijn verzekeraar had doorgeleid. De verzekeraar heeft op 29 april 2021 aan klager bericht geen aansprakelijkheid te erkennen en de schadeclaim van € 25.000,- afgewezen.
1.4 De strafzaak is ter zitting van 20 april 2021 aangehouden tot 12 augustus 2021
1.5 Op 28 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld doordat hij:
a) de zaak van klager met een verborgen agenda heeft proberen te leiden, waarbij klager geheel buiten spel werd gezet, om politie en justitie de grootste genoegdoening te geven;
b) niet met klager wilde overleggen over de aanpak c.q. de aanpak van de zaak;
c) klager niet steunde in zijn wens om aangifte te doen tegen politieambtenaren;
d) zich één week voor de zitting aan de zaak heeft onttrokken;
e) niet voortvarend heeft gehandeld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professioneel belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. (vgl. Hof van Discipline 29 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:171 en Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020;80). De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad onderdeel a
4.2 Klager verwijt verweerder in dit onderdeel van de klacht dat hij niet is opgekomen voor de belangen van klager om daarmee tegemoet te komen aan de politie en justitie. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat verweerder klager onder meer heeft voorgehouden dat hij als bekennende verdachte er rekening mee diende te houden dat de politierechter tot een veroordelende uitspraak zou komen en voorts dat hij het doen van aangifte tegen vijf agenten niet in het belang van de strafzaak achtte. Dat klager zich niet kon vinden in de door verweerder voorgestane aanpak van de strafzaak, betekent niet dat verweerder de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. Het is de taak van de advocaat om in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak te bepalen. Indien een advocaat en de cliënt niet tot overeenstemming over die aanpak kunnen komen, dient de advocaat zich als advocaat te onttrekken, wat verweerder in deze zaak ook heeft gedaan. Dat verweerder, zoals klager verweerder in dit klachtonderdeel verwijt, is opgekomen voor politie en justitie in plaats van klager volgt niet uit de overgelegde stukken.
Ad onderdeel b)
4.3 Dat verweerder niet met klager wilde overleggen over de aanpak van de zaak is niet komen vast te staan. Verweerder heeft klager immers op 7 april 2021 en in zijn email van 9 april 2021 juist geïnformeerd over de door hem voorgestane aanpak. Juist die aanpak heeft geleid tot de email van klager van 13 april 2021 aan verweerder die voor verweerder aanleiding vormde om vast te stellen dat er sprake was van een vertrouwensbreuk.
Ad onderdeel c)
4.4 Verweerder stond klager bij in de strafzaak. De opdracht tot het doen van aangifte tegen vijf politieagenten maakte geen deel uit van de door verweerder aanvaarde opdracht en de daarvoor verleende toevoeging. Het stond verweerder vrij om deze aanvullende opdracht niet te aanvaarden. Bovendien stelt verweerder terecht dat voor het doen van aangifte geen toevoeging wordt verleend. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
Ad onderdeel d)
4.5 Het staat een advocaat in beginsel vrij een zaak die hij in behandeling heeft genomen weer neer te leggen, wanneer hij van oordeel is dat de voor die behandeling noodzakelijke vertrouwensrelatie niet (meer) bestaat. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door de advocaat. De advocaat mag zijn opdracht niet op een ongelegen moment neerleggen, wat het geval kan zijn als de belangen van zijn cliënte door de keuze van dat moment worden geschaad.
4.6 Verweerder mocht uit de toonzetting en de inhoud van de e-mails van 12 en 13 april 2021 van klager terecht afleiden dat er geen sprake meer was van de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen klager en verweerder. Verweerder restte op dat moment geen andere mogelijkheid dan zich als advocaat van klager te onttrekken. Verweerder heeft klager geadviseerd zich tot een andere advocaat te wenden en (via deze) om aanhouding van de zitting bij de politierechter te verzoeken. Op het moment van onttrekking aan de zaak door verweerder had klager nog voldoende tijd om zich tot een andere advocaat te wenden. Als niet weersproken staat bovendien vast dat de zitting bij de politierechter is aangehouden tot 12 augustus 2021. De belangen van klager zijn derhalve door de onttrekking van verweerder ook niet geschaad.
Ad onderdeel e)
4.7 De voorzitter volgt klager evenmin in zijn stelling dat verweerder de zaak van klager onvoldoende voortvarend heeft aangepakt. Uit het overgelegde dossier volgt dat in de maanden voorafgaand aan de zitting bij de politierechter veelvuldig is gecorrespondeerd tussen klager en verweerder en dat tussen hen overleg heeft plaatsgevonden over de aanpak van de zaak. Verweerder was bovendien in afwachting van de door klager toegezegde inhoudelijke pleitnota met zijn visie op de zaak, die door klager nimmer aan verweerder is toegezonden.
4.8 De voorzitter komt op grond van al het voorgaande tot het oordeel dat niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder te maken valt. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021.
Griffier Voorzitter