Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:183

Zaaknummer

21-214/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat van de wederpartij van klager heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn gereageerd op een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en vervolgens een wijziging van de beschikking van de rechtbank verzocht. Niet vast staat of de ontijdige reactie aan die advocaat was te wijten.

Inhoudsindicatie

Het stond de advocaat vrij om het standpunt van haar cliënte, dat zij de gewijzigde omgangsregeling niet na zou komen totdat op haar wijzigingsverzoek was beslist, als feitelijke mededeling aan klager te berichten.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 november 2021

in de zaak 21-214/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 27 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 1 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-064 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 september 2021. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerster van 3 september 2021, met bijlagen

 

2 FEITEN

2.1 De advocaat van klager heeft op 9 november 2018 een verzoek tot voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 14 december 2018 bepaald dat klager gerechtigd was tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, de zorg voor de minderjarige kinderen van partijen aan X toevertrouwd en een zorgregeling vastgesteld. X heeft op 28 december 2018 een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend.

2.2 De advocaat van klager heeft op 4 december 2019 een verzoek strekkende tot wijziging van de bij beschikking van 14 december 2018 vastgestelde voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 februari 2020 de vastgestelde verblijfregeling aangepast en voor het overige de behandeling van het verzoek van klager, in afwachting van een advies van de Raad voor Kinderbescherming, tot 10 maart 2020 aangehouden.

2.3 Op 10 februari 2020 heeft een gesprek met een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming plaatsgevonden. Op 9 maart 2020 is door de raad een rapport uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op 24 maart 2020 op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te reageren. De advocaat van klager heeft op 24 maart 2020 gereageerd. De zaak is vervolgens aangehouden tot 14 april 2020. Klager heeft bij brief van 21 april 2020, om verdere vertraging te voorkomen, aan de rechtbank verzocht om beschikking te wijzen, nu X op 14 april 2020 ook niet had gereageerd op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.

2.4 Verweerster heeft op 28 april 2020, nadat een datum voor het geven van een beschikking was bepaald, namens X gereageerd op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelde dit in strijd met de goede procesorde en heeft de reactie van verweerster buiten beschouwing gelaten. De rechtbank heeft bij beschikking van 8 mei 2020 het verzoek van de man als niet weersproken toegewezen en de voorlopige voorzieningenbeschikking van 14 december 2018 gewijzigd, zoals tijdens het gesprek op 10 februari 2020 met een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming tussen partijen was besproken.

2.5 Verweerster schreef per email van 15 mei 2020 het volgende aan de advocaat van klager : “In bovengenoemd dossier heeft cliënte kennisgenomen van de laatste beschikking voorlopige voorzieningen. Namens cliënte zal ik per omgaande een wijzigingsverzoek  voorlopige voorzieningen indienen, omdat de Rechtbank met een aantal gewijzigde omstandigheden geen rekening heeft gehouden. Totdat dit wijzigingsverzoek inhoudelijk behandeld is, houdt cliënte zich aan de voorlaatste uitspraak van de Rechtbank. (….)”

2.6 De advocaat van klager heeft op 19 mei 2020 namens klager een kort geding tegen X aanhangig gemaakt en nakoming van de beschikking van 8 mei 2020 gevorderd. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 5 juni 2020 X veroordeeld tot nakoming van de door de rechtbank bij beschikking van 8 mei 2020 vastgestelde zorgregeling op straffe van een dwangsom, met compensatie van de kosten van de procedure tussen partijen.  

2.7 Verweerster heeft op 29 mei 2020, met een beroep op gewijzigde omstandigheden, namens X een verzoek tot wijziging van de bij voorlopige voorzieningenbeschikking van 8 mei 2020 vastgestelde zorgregeling bij de rechtbank ingediend en op 23 juni 2020 een aanvullend verzoek tot wijziging van de bij voorlopige voorzieningen-beschikking van 4 februari vastgestelde kinderbijdrage.  De rechtbank heeft X bij beschikking van 7 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard in beide verzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen sprake van sinds 8 mei 2020 gewijzigde omstandigheden en was het verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage in strijd van strijd met een goede procesorde, omdat dit verzoek pas op de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling was ingediend, terwijl X dit verzoek eerder had kunnen indienen, met compensatie van de kosten van de procedure tussen partijen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft onvoldoende rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van klager door

a) onnodige procedures te veroorzaken en

b)  niet bereid te zijn een gesprek aan te gaan met de door klager voorgedragen financieel adviseur.

 

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

Ad onderdeel a)

5.2 Vast staat dat verweerster niet binnen de door de rechtbank bepaalde termijn heeft gereageerd op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft daarom het verzoek van klager als niet weersproken toegewezen. Tevens staat vast dat verweerster per email van 15 mei 2020 aan klager heeft bericht dat haar cliënte zich in afwachting van de uitspraak op het verzoek tot wijziging van de beschikking van 8 mei 2020 niet aan de daarin door de rechtbank vastgestelde bezoekregeling zou houden. Klager verwijt verweerster dat hij als gevolg hiervan genoodzaakt was zich te verweren tegen het ingediende wijzigingsverzoek en een kort geding aanhangig te maken. De vraag die ter beoordeling aan de raad voorligt is of verweerster, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

5.3 Het was in beginsel de taak van verweerster de gerechtvaardigde belangen van haar cliënte te behartigen. Het staat een advocaat vrij om in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak te bepalen. Dit geldt ook voor het al dan binnen een door de rechtbank gestelde termijn reageren op een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij niet in staat was om eerder te reageren, omdat zij over de inhoud van de reactie nog in discussie was met haar cliënt, waarover zij gelet op haar geheimhoudingsplicht geen nadere informatie kon verstrekken. De raad kan gelet hierop niet vaststellen of het aan verweerster te wijten is dat niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is gereageerd. Het stond verweerster voorts vrij, om in overleg met haar cliënte, een verzoek tot wijziging van de beschikking van 8 mei 2020 te verzoeken. Er kunnen redenen zijn om, ook in geval van een geringe kans op succes, een procedure aanhangig te maken.

5.4 Vast staat dat verweerster klager heeft bericht dat haar cliënte de bij beschikking van 8 mei 2020 vastgestelde bezoekregeling in afwachting op de beslissing op haar wijzigingsverzoek niet zou nakomen. Dit betreft een mededeling van feitelijke aard. Het stond verweerster vrij het standpunt van haar cliënte aan klager te berichten. Dat verweerster haar cliënte hiertoe zou hebben geadviseerd, kan door de raad niet worden vastgesteld. Het was vervolgens de keuze van klager om naar aanleiding van het standpunt van de cliënte van verweerster een kort geding jegens haar aanhangig te maken

5.5 De raad is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekwam heeft overschreden. De raad zal het eerste onderdeel van de klacht daarom ongegrond verklaren.

Ad onderdeel b)

5.6 Het stond de cliënte van verweerster vrij om een door klager aangedragen financieel  adviseur als gesprekspartner tijdens een gesprek tussen partijen te weigeren. Het valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat zij dit standpunt van haar cliënte aan klager heeft bericht. Klachtonderdeel b is daarom eveneens ongegrond.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter