Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:182

Zaaknummer

21-316/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de diverse door klaagster verstrekte opdrachten niet schriftelijk vast te leggen. Het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is, mede gelet op het feit dat niet is gebleken dat klaagster ten gevolge daarvan enig nadeel heeft ondervonden, naar het oordeel van de raad van een dermate beperkt gewicht dat wordt afgezien van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

Van 9 november 2021

in de zaak 21-316/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

Klaagster

 

over:

 

Verweerder

 

 

 

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief d.d. 26 juni 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 7 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-083 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2021. Daarbij waren klaagster, vertegenwoordigd door de heer H, en verweerder aanwezig.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

 

2 FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder heeft klaagster vanaf 2015 bijgestaan in diverse geschillen en gerechtelijke procedures tegen de gemeente B en de GGD. Verweerder heeft de diverse door klaagster verstrekte opdrachten niet schriftelijk bevestigd. Verweerder heeft namens klaagster brieven aan wederpartijen gestuurd en processtukken ingediend.

2.3     Tussen klaagster en verweerder is een geschil ontstaan over de betaling van de door verweerder aan klaagster verzonden declaraties. Verweerder heeft klaagster gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter. Verweerder heeft betaling van de openstaande facturen van september 2018 tot en met mei 2019 gevorderd. Klaagster heeft bij eis in reconventie terugbetaling van reeds betaalde facturen gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering van verweerder toegewezen en de tegenvordering van klaagster afgewezen. Klaagster heeft tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

2.4     Bij brief d.d. 26 juni 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

1. excessief heeft gedeclareerd;

2. de overeenkomst van opdracht niet goed heeft vastgelegd;

3. heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 5, 6, 7, 12, 13, 14, 16, 17 en 18.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat  heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarde advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2     Klachtonderdeel 1

Voor zover de klacht ziet op de hoogte van de declaraties overweegt de raad dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet komen vast te staan. Klaagster heeft weliswaar de – door verweerder vervolgens betwiste – stelling naar voren gebracht dat verweerder voor diverse werkzaamheden teveel tijd in rekening heeft gebracht, maar daar is de onderbouwing van dit klachtonderdeel ook bij gebleven. Daarbij komt dat het declaratiegeschil onderwerp is geweest van een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter, die heeft geoordeeld dat de declaraties niet onjuist  waren. Klaagster heeft kortom onvoldoende onderbouwd en de raad heeft op basis van het klachtdossier ook niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van excessief declareren. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

          De raad overweegt dat het op de weg van de advocaat ligt om belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk vast te leggen. Vast staat dat verweerder de diverse door klaagster verstrekte opdrachten niet in afzonderlijke schriftelijke opdrachtbevestigingen heeft vastgelegd. Doordat verweerder hetgeen hij met klaagster heeft afgesproken niet steeds schriftelijk heeft vastgelegd, heeft hij de mogelijkheid gecreëerd dat daarover misverstand kon ontstaan. Dit komt voor verweerders rekening en risico. Hoewel de raad niet uitsluit dat verweerder de aanpak van de voor klaagster behandelde zaken en daarmee gemoeide werkzaamheden naar behoren met hem heeft besproken, kan dit bij gebreke van een schriftelijke vastlegging daarvan door verweerder niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel 2 is daarom gegrond.

 

5.4     Klachtonderdeel 3

          Dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 5, 6, 7, 12, 13, 14, 16, 17 en 18 is naar het oordeel van de raad uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Naar het oordeel van de raad is de klacht te algemeen geformuleerd en niet, althans onvoldoende onderbouwd met feitelijke stellingen.

 

5.5   De raad overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De raad stelt vast dat klaagster de klacht onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd. Ter zake het verwijt van klaagster dat verweerder brieven heeft verzonden zonder voorafgaand akkoord van klaagster heeft te gelden dat verweerder heeft gesteld dat hij geen enkele brief heeft uitgedaan zonder voorafgaand akkoord van klaagster, terwijl klaagster die stelling niet heeft kunnen ontzenuwen. Uit het dossier blijkt dat klaagster met verweerders aanpak akkoord was. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 3 bij gebreke van feitelijke grondslag ongegrond moet worden verklaard.

 

6        MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de diverse door klaagster verstrekte opdrachten niet schriftelijk vast te leggen. Het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is, mede gelet op het feit dat niet is gebleken dat klaagster ten gevolge daarvan enig nadeel heeft ondervonden, naar het oordeel van de raad van een dermate beperkt gewicht dat wordt afgezien van het opleggen van een maatregel.

 

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-           verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond;

 

-          verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

 

-           ziet af van oplegging van een maatregel;

 

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2021.

 

 

Griffier                                                                         Voorzitter