Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:229

Zaaknummer

20-953

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verschillende klachtonderdelen niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan belang of tijdsverloop. Klacht voor het overige ongegrond vanwege het ontbreken van bewijs.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 13 september 2021in de zaak 20-953/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klager sub 1 enklager sub 2gemachtigde: klager sub 1oververweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 7 april 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2    Op 2 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1109938/MV/SD van de deken ontvangen.1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 juli 2021. Daarbij was verweerster aanwezig. Klager sub 1 was zonder voorafgaand bericht van verhindering niet aanwezig. Klager sub 2 heeft zich kort voorafgaand aan de zitting afgemeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klager sub 2 en zijn ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure en verschillende andere procedures.2.3    Klager sub 1 heeft opgetreden als advocaat van klager sub 2. Verweerster treedt op als advocaat van de ex-partner.2.4    Een kantoorgenoot van verweerster heeft in 2009 en 2010 namens klager sub 2 en de ex-partner contact gehad met ABN AMRO over een kredietregeling.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a)    tegen een voormalig cliënt (klager sub 2) op te treden;b)    geen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (klager sub 2) door niet te streven naar een regeling in der minne;c)    geen normale houding naar klager sub 1 te hebben als advocaat van de wederpartij;d)    ten aanzien van de advocatenpraktijk van haar cliënte mededelingen te doen in strijd met de waarheid.3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a stellen klagers zich op het standpunt dat het verweerster niet vrij staat om op te treden tegen klager sub 2 omdat haar (voormalig) kantoor(genoot) medio 2009 beide partijen zou hebben vertegenwoordigd naar ABN AMRO Bank en in het opstellen van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding.3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b stellen klagers dat verweerster klachtwaardig handelt door een agressieve, niet op schikking gerichte houding aan te nemen in de echtscheidingsprocedure. Klagers stellen dat verweerster weigert te zoeken naar een oplossing tussen partijen. Ook heeft verweerster misbruik kunnen maken van haar contacten met ABN AMBRO Bank door klager sub 2 door ABN AMRO Bank op straat te laten zetten.3.4    Ter toelichting op klachtonderdeel c stellen klagers dat verweerster vanaf het begin van de bemoeienis van klager sub 1 met de zaak hem heeft toegebeten dat hij met zijn schikkingspogingen een kinderlijk en naïef enthousiasme voor het schikken zou hebben. Ook stellen klagers dat verweerster recent een klachtprocedure heeft ondersteund van vier advocaten tegen klager sub 1, waarbij verweerster klagers strafrechtelijk verwijtbare handelingen verwijten.3.5    Ter toelichting op klachtonderdeel d stellen klagers dat verweerster met haar cliënte een deskundige in de procedure in strijd met de waarheid heeft voorgelicht door te stellen dat haar cliënte op of nabij 2012 zou stoppen met haar advocatenpraktijk en dat het met haar praktijk zeer slecht ging. In 2020 bestaat het advocatenkantoor van verweersters cliënte nog steeds en de omzetten zijn goed, aldus klagers.

4    VERWEER 4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a)4.2    Verweerster stelt dat er geen belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden in de echtscheidingsprocedure. Er is geen sprake geweest van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. Verweerster heeft bij eenzijdig verzoekschrift van 30 december 2009 van meet af aan opgetreden voor verweerster. Met betrekking tot de contacten met ABN AMRO Bank stelt verweerster dat het gaat om contacten van een voormalig kantoorgenoot, en dat sprake is van een ne bis in idem in verband met twee oude dekendossiers.Klachtonderdeel b)4.3    Verweerster stelt dat vanaf 2008 tot zeer recent in 2020 is getracht met de raadslieden van klager sub 2 tot een regeling te komen. De laatste poging, door mr. O, is op niets uitgelopen en ook twee eerdere pogingen door verweersters cliënte zelf zijn op niets uitgelopen. Het ontgaat verweerster wat in deze het klachtwaardige karakter is.Klachtonderdeel c)4.4    Verweerster stelt dat zij zich in alle jaren dat zij optreedt voor haar cliënte zich professioneel heeft opgesteld. Dat zulks in de beleving van klager sub 1 anders is, kan verweerster niet worden verweten, laat staan dat dit klachtwaardig is. Verder stelt verweerster dat dit klachtonderdeel niet onderbouwd is.Klachtonderdeel d)4.5    Verweerster stelt dat zij voor de informatie over de praktijk van haar cliënte is uitgegaan van wat haar cliënte haar daarover heeft verteld en dat zij geen reden heeft gehad om aan de juistheid daarvan te twijfelen, en dat die informatie feitelijk ook juist is, in die zin dat het afschaffen van procuraten de praktijk van haar cliënte weldegelijk heeft geraakt. De beoordeling van deze omstandigheid is volgens verweerster aan de rechter. In haar hoedanigheid van advocaat kan haar niet worden tegengeworpen dat zij in strijd met de waarheid mededelingen heeft gedaan namens haar cliënte.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager sub 2. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Klachtonderdelen a), b) en d) – klager sub 15.2    De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegenen die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Met betrekking tot de klachtonderdelen a, b en d geldt dat klager sub 2 hierbij belang heeft. Klager sub 1, als advocaat van klager sub 2, heeft niet zonder meer een eigen rechtstreeks belang. De raad kan niet vaststellen dat klager sub 1 door het handelen waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De raad zal deze klachtonderdelen ten aanzien van klager sub 1 daarom niet-ontvankelijk verklaren.Klachtonderdeel a) – klager sub 25.3    Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.5.4    Vaststaat dat een (voormalig) kantoorgenoot van verweerster in 2009 namens klager sub 2 en zijn ex-partner contact heeft gehad met ABN AMRO Bank. Van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding, zoals klager sub 2 stelt, is de raad niet gebleken. Vaststaat ook dat verweerster vanaf 2009 voor de ex-partner heeft opgetreden in (onder meer) de echtscheidingsprocedure. Klager sub 2 had gelet daarop veel eerder kunnen en moeten klagen, nu verweersters optreden voor de ex-partner – en daarmee het optreden tegen een voormalig cliënt zoals klager stelt – al vanaf 2009 heeft plaatsgevonden. Van een situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet is de raad niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel ten aanzien van klager sub 2 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.Klachtonderdeel b) – klager sub 25.5    De raad overweegt dat het aan klager sub 2 is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Dat heeft klager hier niet gedaan. De raad kan op basis van de overgelegde stukken de juistheid van klagers stellingen en verwijten niet vaststellen. Dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de raad dan ook niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel ten aanzien van klager sub 2 dan ook ongegrond verklaren.Klachtonderdeel c) – klagers sub 1 en 25.6    De raad overweegt dat ook bij dit klachtonderdeel de benodigde onderbouwing door klagers ontbreekt. Voor zover een dergelijke opmerking door verweerster al zou zijn gemaakt, geldt dat dit niet onbetamelijk is, te meer door het feit dat het gaat om een zaak die inmiddels al 10 jaar duurt, waarin al talloze procedures zijn gevoerd en partijen kennelijk al zo lang lijnrecht tegenover elkaar staan. De raad zal dit klachtonderdeel ten aanzien van beide klagers ongegrond verklaren.  Klachtonderdeel d) – klager sub 25.7    De raad overweegt dat de door klager bedoelde mededelingen kennelijk in of voor 2012 door verweerster zijn gedaan. Op een later moment is vervolgens de (on)juistheid van de bedoelde mededelingen gebleken. Naar het oordeel van de raad moet dit kort na 2012 zijn geweest, omdat klager er toen mee bekend raakte dat de advocatenpraktijk van de ex-partner werd voortgezet. Voor zover verweerster daarover onjuiste mededelingen heeft gedaan, wat gelet op wat klager daarvoor stelt nog niet kan worden aangenomen, geldt dat klager daar dan al veel eerder mee bekend was en daar dus ook veel eerder over had moeten klagen. Onder verwijzing naar hetgeen overwogen onder 5.3 zal de raad dit klachtonderdeel ten aanzien van klager sub 2 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING De raad van discipline:-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en d) ten aanzien van klager sub 1 niet-ontvankelijk;-    verklaart klachtonderdeel c) ten aanzien van klager sub 1 ongegrond;-    verklaart de klachtonderdelen a) en d) ten aanzien van klager sub 2 niet-ontvankelijk;-    verklaart de klachtonderdelen b) en c) ten aanzien van klager sub 2 ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.H.H. Kerkhof en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2021.

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 13 september 2021