Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:185
Zaaknummer
20-1020/DB/OB
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenboschvan 15 november 2021
in de zaak 20-1020/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 16 februari 2021 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Klaagster heeft bij e-mail d.d. 18 juni 2020 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij e-mail d.d. 22 december 2020 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 16 februari 2021 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 16 februari 2021 verzonden aan klager.
1.4 Klager heeft bij brief d.d. 23 februari 2021, door de raad ontvangen op 1 maart 2021, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 september 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet, de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klaagster en de volgende nagekomen stukken:
- de brief van klaagster aan de raad met bijlage van 30 augustus 2021;
- de brief van verweerster aan de raad van 8 september 2021. Deze brief is na het verstrijken van de voor indiening van stukken geldende termijn door de raad ontvangen. Verweerster heeft deze brief ter zitting van de raad bij wijze van pleitnota voorgedragen. De raad heeft ter zitting van 20 september 2021 beslist dat de raad wegens overschrijding van de voor indiening van stukken geldende termijn geen acht slaat op de bij de brief d.d. 8 september 2021 gevoegde bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft medische informatie verkeerd uitgelegd en conclusies getrokken uit een medische expertise die zij niet heeft ingezien;
b) Verweerster heeft zich niet beperkt tot een juridische beoordeling maar is op de stoel van de arts gaan zitten door uitspraken te doen over een behandeling of diagnose;
c) Verweerster heeft voordat zij advies heeft uitgebracht niet gevraagd om de relevante stukken te ontvangen en heeft niet geverifieerd of het dossier compleet was.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
De voorzitter heeft de beslissing gebaseerd op onjuiste feiten.
a. De voorzitter heeft onterecht niet in zijn oordeel betrokken dat klaagster slechts akkoord is gegaan met een bindend advies onder de voorwaarde dat klaagster haar standpunten in een gesprek met verweerster kon toelichten. Van een dergelijk gesprek is echter uiteindelijk geen sprake geweest, zodat voorbij is gegaan aan de door klaagster aan haar akkoord gestelde voorwaarde.
b. Anders dan de voorzitter overweegt, heeft klaagster aan verweerster niet de toestemming onthouden tot kennisneming van de medische expertise, terwijl klaagster ervan uitging dat verweerster voorafgaand aan het schrijven van het bindend advies achter de medische expertise aan zou gaan.
c. De voorzitter heeft onterecht niet in zijn oordeel betrokken dat verweerster niet is nagegaan of het dossier wel compleet was, zeker gezien het feit dat verweerster zelf te kennen gaf dat ze het dossier meteen al summier had gevonden.
d. Onjuist is de overweging van de voorzitter dat verweerster meermaals heeft verzocht om inzage in het medisch dossier. Pas naar aanleiding van de e-mail met fouten heeft verweerster aan A verzocht om een nieuwe opdracht en daarbij aangegeven dat ze graag de beschikking zou hebben over het medisch dossier.
e. De voorzitter gaat er onterecht aan voorbij dat verweerster alleen de stellingen van A naar aanleiding van de medische stukken, zoals door A in haar correspondentie is verwoord, heeft overgenomen, terwijl klaagster geen kans heeft gekregen haar standpunt toe te lichten, zoals haar in het kader van het bindend advies was toegezegd.
f. De voorzitter gaat er onterecht aan voorbij dat verweerster op het punt van slijtage onjuiste medische termen gebruikt, evenals dat verweerster er onterecht van is uitgegaan dat de bevindingen in de medische expertise zijn getoetst.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter de feiten correct heeft vastgesteld, bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan.
4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 november 2021.
Griffier Voorzitter