Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:203
Zaaknummer
21-721/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over te hoge declaraties kennelijk ongegrond, niet gebleken van excessief declareren. Evenmin gebleken dat verweerder niets voor klager gedaan heeft.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 november 2021 in de zaak 21-721/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 27 augustus 2021 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2021/59 cij/gh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is door zijn ex-partner gedagvaard vanwege de verdeling van de gemeenschap met daarin een gezamenlijke woning en hypothecaire schuld. Klager heeft zich in oktober 2019 voor bijstand tot verweerder gewend.1.2 In de opdrachtbevestiging van 28 oktober 2019 is onder meer opgenomen:“Ik spreek verder met u af dat ik mijn declaratie aan u in eerste instantie beperk tot (…): € 862,- inclusief BTW, bij voorschot te voldoen. Voor dat bedrag stel ik mij als advocaat en vraag ik om aanhouding van de zaak. Mocht blijken dat ik alsnog een conclusie van antwoord moet maken, dan ga ik voor u verder op basis van de vaste tarieven hieronder. Alle overige werkzaamheden die niet vallen onder de vaste kosten, gaan tegen mijn uurtarief. (…)Conclusie van antwoord € 1.000,00 (…) (totaal) € 1.210,00Comparitiezitting (is meestal het geval) € 1.000,00 (…) (totaal) € 1.210,00Evt. aanvullende stukken (aktes) € 750,00 (…) (totaal) € 907,50(totaal) € 3.327,50De opdrachtbevestiging is op 28 oktober 2019 door klager voor akkoord ondertekend.1.3 Op 4 november 2019 heeft verweerder zich als klagers advocaat gesteld bij de rechtbank. 1.4 Bij e-mail van 28 november 2019 heeft verweerder de advocaat van de wederpartij gevraagd of zij akkoord gaat met een verzoek om aanhouding. 1.5 Op 4 december 2019 heeft verweerder nogmaals gevraagd of de wederpartij akkoord gaat met aanhouding, waarna de advocaat van de wederpartij diezelfde dag per e-mail heeft laten niet meer bereid te zijn uitstel te verlenen.1.6 Bij e-mail van 4 december 2019 heeft verweerder aan klager laten weten dat er voor 18 december 2019 verweer bij de rechtbank moet worden ingediend. Ook heeft hij klager gevraagd om een kopie van de hypotheekofferte.1.7 Op 16 en 17 december 2019 hebben klager en verweerder per e-mail gecorrespondeerd over de opgestelde conclusie van antwoord. Op 17 december 2019 heeft verweerder de definitieve versie bij de rechtbank ingediend en aan klager gestuurd.1.8 Bij e-mail van 20 januari 2020 heeft verweerder klager geïnformeerd over de op 4 maart 2020 bij de rechtbank geplande comparitiezitting.1.9 Bij e-mail van 21 januari 2020 heeft verweerder klager een factuur van € 1.000,- (ex BTW) gezonden.1.10 Op 22 januari 2020 heeft klager om uitleg over de factuur gevraagd, waarna verweerder in een e-mail van diezelfde dag schrijft:“Ik verwijs naar de bijgaande opdrachtbevestiging, waarin onze afspraken zijn vastgelegd. De factuur die je nu hebt ontvangen, ziet op de werkzaamheden voor de conclusie van antwoord die op 17 december jl. naar de rechtbank is verzonden.”1.11 Op 4 maart 2020 heeft de comparitiezitting plaatsgevonden.1.12 Bij e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder klager een factuur van € 1.000,- (ex BTW) gezonden. 1.13 In reactie op een daaropvolgend bericht van klager heeft verweerder bij e-mail van 18 maart 2020 geschreven:“Zoals ik je al berichtte in mijn mail van 22 januari jl., verwijs ik naar de opdrachtbevestiging, waarin onze afspraken zijn vastgelegd. De factuur die je nu hebt ontvangen, kondigde ik je ook al aan en ziet op de comparitiezitting. We hebben ook daarvoor een vaste prijs afgesproken.”1.14 Op 30 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Het is onredelijk dat verweerder meer dan € 3.000,- vraagt voor een simpele zaak. Klager voelde zich onder druk gezet om akkoord te gaan met de opdrachtbrief waarin de tariefafspraken door verweerder waren vastgelegd. Klager had namelijk geen tijd meer te verliezen. b) Verweerder heeft niets voor klager gedaan en klager moest maar overal akkoord mee gaan. Klager heeft voor twee zaken stukken aan verweerder gegeven, maar verweerder heeft hem bijgestaan in één zaak. c) Verweerder heeft klager stukken doorgemaild uit een andere zaak. Dit komt niet professioneel over. 2.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft klager gesteld dat hij al meer dan € 2.000,- aan verweerder heeft betaald. Hij zou het fair vinden als verweerder de laatste factuur van € 1.210,- laat vervallen. 2.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b heeft klager gesteld dat verweerder voor de zaak alleen een brief naar de rechter heeft gestuurd met de vraag om uitstel en twee keer een mail naar de wederpartij. Op de zitting heeft verweerder vier zinnen gezegd, aldus klager.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Klachtonderdeel a)4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft op basis van de overgelegde stukken geen grond om aan te nemen dat door verweerder excessief is gedeclareerd. Klagers (niet onderbouwde) stellingen en berekeningen op dat punt vormen daartoe geen bewijs. 4.2 Overigens merkt de voorzitter nog op dat de (vaste) tariefafspraken door verweerder zijn vastgelegd in de opdrachtbevestiging en dat klager deze voor akkoord heeft ondertekend. Klager was dan ook op voorhand bekend met de kosten die verweerder voor verschillende werkzaamheden in rekening zou brengen. Dat klager zich onder druk gezet heeft gevoeld om de opdrachtbevestiging te ondertekenen, kennelijk omdat er geen tijd te verliezen viel, is niet aan verweerder te wijten. Van onbetamelijk handelen door verweerder is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel b)4.3 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat verweerder niets, dan wel onvoldoende, voor klager heeft gedaan. Klager heeft zijn stellingen niet met enig bewijs onderbouwd, terwijl verweerder het verwijt gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft betwist. Verweerder heeft duidelijk gemaakt wat hij voor klager heeft gedaan, hetgeen ook uit de hiervoor opgenomen feiten volgt. Van het niets voor klager doen is gelet daarop geen sprake. 4.4 Ook klagers verwijt dat hij voor twee zaken stukken aan verweerder heeft gegeven, maar dat verweerder hem slechts in één zaak heeft bijgestaan, is niet door klager onderbouwd. Verweerder heeft betwist dat hij van klager stukken voor twee rechtszaken heeft ontvangen. De voorzitter kan de juistheid van klagers verwijt bij gebreke van verdere onderbouwing niet vaststellen. 4.5 Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel c)4.6 Verweerder heeft aangegeven dat hij klager op 10 maart 2020 per abuis stukken heeft gestuurd die niet voor hem bestemd waren. Toen verweerder dat een dag later ontdekte, heeft hij klager direct het juiste exemplaar gemaild met het verzoek het niet voor klager bestemde exemplaar te vernietigen. 4.7 De voorzitter is van oordeel dat het per abuis versturen van verkeerde stukken een menselijke fout is geweest. Verweerder heeft de kwestie vervolgens juist en zorgvuldig opgelost. Van onbetamelijk handelen is geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.