Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:174

Zaaknummer

21-167/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft in hoedanigheid van advocaat van de wederpartij de belangen van haar cliënte behartigd. Niet gebleken dat die advocaat  klagers heeft beschuldigd van het dicteren en/of inhoudelijk beïnvloeden van de werkgever bij het opstellen van de door haar cliënte in de letselschadezaak van klager opgestelde verklaring dan wel het plegen van verzekeringsfraude en/of valsheid in geschrifte. Dat het verloop van de arbeidsrechtelijke procedure invloed heeft gehad op de schadeomvang in de letselschadezaak van klager valt de advocaat van de wederpartij in de arbeidszaak niet aan te rekenen.  

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 november 2021

in de zaak 21-167/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klagers

 

 

over:

 

 

verweerster

 

 

 

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 21 juli 2020 heveft klager sub 2 mede namens klager sub 1 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 22 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-081van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 september 2021. Daarbij waren klager sub 2, tevens namens klager sub 1, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

 

2 FEITEN

2.1 Klager sub 2 heeft klager sub 1 bijgestaan in een letselschadezaak. Op verzoek van klager sub 2 en de schaderegelaar van de verzekeraar is door de werkgever van klager sub 1 op 29 mei 2019 een werkgeversverklaring betreffende het verlies arbeidsvermogen van klager sub 1 verstrekt.  De werkgeversverklaring is aan het letselschadedossier toegevoegd.

2.2 Verweerster heeft op 22 januari 2020 namens de werkgever van klager sub 1 een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter ingediend. Klager sub 1 is in deze procedure bijgestaan door mr. V. Mr. V heeft in het verweerschrift namens klager sub 1 gesteld dat er geen sprake was van disfunctioneren, maar dat de wens om tot beëindiging van het dienstverband verband hield met het medisch letsel van klager sub 1. Klager sub 1 vorderde een billijke vergoeding van 1,3 miljoen. Klager sub 1 heeft ter ondersteuning van zijn vordering de verklaring van zijn werkgever van 29 mei 2019, afgelegd ten behoeve van de letselschadezaak, als productie bij zijn verweerschrift overgelegd.

2.3 Verweerster heeft op 6 maart 2020 namens de werkgever van klager sub 1 een aanvullend verzoekschrift bij de kantonrechter ingediend. Verweerster heeft aan het aanvullend verzoek tot ontbinding tevens de verstoorde relatie tussen partijen ten grondslag gelegd. Zij schreef hierin onder meer het volgende: “3.10 Helder is dat de brief van 29 mei 2019 volledig is afgestemd op het doel waarvoor deze is afgegeven, namelijk een zo goed mogelijke uitgangspositie voor Werknemer voor de vaststelling en afwikkeling van de schadeprocedure tegen de verzekeraar. De inhoud van het schrijven is nagenoeg geheel tot stand gekomen op aangeven van Werknemer en (klager sub 2). Nu wordt dit stuk misbruikt teneinde Werkgever in de onderhavige procedure weg te zetten als slechte werkgever.”

 

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft zich nodeloos grievend uitgelaten over klagers door klagers van het volgende te beschuldigingen:

a) dicteren en/of beïnvloeden vd werkgever bij het opstellen van de brief van 29 mei 2019;

b) misbruik maken van de werkgeversverklaring;

c) plegen van verzekeringsfraude en/of valsheid in geschrifte

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdelen a en c

5.2 Verweerster heeft in reactie op het verweerschrift van de advocaat van klager sub 1 in de arbeidsrechtelijke procedure een aanvullend verzoekschrift ingediend en de gronden van het verzoek als gevolg van het verweer van klager sub 1 uitgebreid. Verweerster heeft in het aanvullend verzoekschrift onder meer aan de rechter voorgehouden hoe de verklaring van 29 mei 2019 van haar cliënte in de letselschadezaak tot stand was gekomen. Verweerster heeft ter onderbouwing daarvan de aan die verklaring voorafgegane correspondentie overgelegd evenals een verklaring van de directeur van haar cliënte van 5 maart 2020, waarin hij beschrijft hoe zijn verklaring van 29 mei 2019 tot stand was gekomen en met welke bedoeling deze was overgelegd. 

5.3 Verweerster heeft in haar aanvullend verzoekschrift het standpunt van haar cliënte in zakelijke bewoordingen weergegeven. Het stond verweerster vrij om in overleg met haar cliënte een reactie op de door klager sub 1 in de arbeidsrechtelijke procedure ingebrachte verklaring van die werkgever van 29 mei 2019 te geven en het standpunt van haar cliënte ten aanzien van de totstandkoming van die verklaring aan de rechter voor te houden. De raad volgt klagers niet in hun stelling dat uit (overweging 3.10) van het verzoekschrift van verweerster valt af te leiden dat verweerster hen heeft beschuldigd van het dicteren en/of inhoudelijk beïnvloeden van de werkgever bij het opstellen van de verklaring van 29 mei 2019 dan wel het plegen van verzekeringsfraude en/of valsheid in geschrifte. Dat, zoals klager sub 2 ter zitting van de raad heeft verklaard, de in de letselschadezaak betrokken verzekeraar het aanvullend verzoekschrift als zodanig heeft geïnterpreteerd, betekent niet dat verweerster zich heeft schuldig gemaakt aan het haar verweten gedrag. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënte in de arbeidsrechtprocedure verwoord en de belangen van haar cliënte  behartigd. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt niet dat verweerster de belangen van klager sub 1 nodeloos heeft geschaad. Dat het verloop van de arbeidsrechtelijke procedure mogelijk invloed heeft gehad op berekening van de letselschade van klager sub 1 in de letselschadezaak van klager sub 1 valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

5.4 De raad zal de klachtonderdelen a en c  op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.

Ad onderdeel b

5.5 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op het verwijt dat in de arbeidsrechtprocedure misbruik is gemaakt van de verklaring van de cliënte van verweerster van 29 mei 2019, omdat deze verklaring in een andere procedure en met een ander doel is opgesteld.

5.6 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de raad dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Klager sub 2 is niet betrokken is bij de arbeidsrechtprocedure. Het verwijt betreffende het vermeende misbruik heeft daarom geen betrekking op klager sub 2, reden waarom klager sub 2 geen eigen belang heeft bij onderdeel 2 van de klacht. De raad zal klachtonderdeel b, voorzover ingediend door klager sub 2, niet-ontvankelijk verklaren. Omdat klager sub 1 wel een eigen belang bij klachtonderdeel b heeft, is klachtonderdeel b, voor zover ingediend door klager sub 1, ontvankelijk.

5.7 Vast staat dat het de gemachtigde van klager sub 1 is geweest die de betreffende verklaring in de arbeidsrechtprocedure in het geding heeft gebracht. Verweerster heeft in overweging 3.10 van het aanvullend verzoekschrift als reactie hierop aangevoerd dat de verklaring van haar cliënte van 29 mei 2019 in de arbeidsrechtelijke procedure is misbruikt om haar cliënte in die procedure weg te zetten als slechte werkgever. Ook hier geldt dat verweerster het standpunt van haar cliënte gemotiveerd heeft verwoord en met stukken heeft onderbouwd. Klager sub 1 heeft zich in de procedure tegen deze stelling kunnen verweren.  Dat het standpunt van de cliënte van verweerster klager sub 1 niet welgevallig was, betekent niet dat verweerster de grens die haar als advocaat van de wederpartij vrij stond heeft overschreden. De raad zal klachtonderdeel b, voor zover afkomstig van klager sub 1, ongegrond verklaren.

 

 

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

verklaart klachtonderdeel  b, voor zover ingediend door klager sub 2, niet-ontvankelijk;

 

verklaart klachtonderdeel a, b (voor zover ingediend door klager sub 1) en c ongegrond;

 

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter