Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:207
Zaaknummer
210175
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft volgens klager zich schuldig gemaakt aan het delen van medische gegevens van klager door uit een e-mail te citeren die volgens klager voortkwam uit de medische behandelrelatie tussen hemzelf als patiënt en de cliënt van verweerster als zijn zorgverlener. De beroepsgronden zien onder meer op dat de raad heeft miskend dat de e-mail medische gegevens bevat en dat verweerster de op haar rustende geheimhouding heeft geschonden door de medische informatie in te brengen. Het hof is van oordeel dat het gebruik van de e-mail in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was in verband met een adequate rechtsbijstand door verweerster aan haar cliënte. De beroepsgronden worden verworpen. Bekrachtiging oordeel raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 5 november 2021
in de zaak 210175
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 17 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-066/AL/MN). In deze beslissing is het verzet tegen de voorzittersbeslissing (ECLI:NL:TADRARL:2020:298) gegrond verklaard en de klacht ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:91 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 31 mei 2021 per e-mail en op 2 juni 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van 20 juli 2021.
- een brief van 14 augustus 2021 van klager met bijlage.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 september 2021.
Daar zijn verschenen klager en verweerster met haar gemachtigde mr. B. ten Doesschate.
Partijen hebben hun standpunt toegelicht; klager aan de hand van zijn spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast
3.2 Klager en zijn echtgenote waren cliënten bij tandartsenpraktijk [naam kliniek] (hierna: de kliniek). De echtgenote van klager heeft een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: het RTG) te Eindhoven.
3.3 In februari 2019 heeft klager aan de kliniek afgifte van zijn medisch behandelingsdossier
verzocht voor zijn nieuwe tandarts. Bij e-mail van 2 augustus 2019 heeft klager wederom bij de kliniek zijn medisch dossier opgevraagd. In deze e-mail heeft klager zijn ontevredenheid geuit over – kort gezegd - de gang van zaken bij de kliniek. Op 16 augustus 2019 heeft klager het dossier ontvangen.
3.4 De behandeling van de klacht van de echtgenote van klager vond plaats op de zitting
van het RTG van 15 augustus 2019. Klager was daar ook aanwezig. Verweerster was aanwezig als advocaat van [naam tandarts], de tandarts bij de kliniek (hierna: [naam tandarts]). De secretaris van het RTG wees de aanwezigen tijdens die zitting er op dat de zitting een besloten karakter had en dat de aanwezigheid van klager slechts zou zijn toegestaan wanneer [naam tandarts] geen bezwaar zou hebben tegen de aanwezigheid van klager.
3.5 [Naam tandarts] bleek wel bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van klager en uitte dit bij monde van verweerster door te citeren uit een e-mail van klager van 2 augustus 2019.
3.6 Deze e-mail van 2 augustus 2019 bevat (onder andere) de in navolgende passage:
“Hierbij sommeer ik U om mij per omgaande en doch heel zeker binnen 2 weken na heden mijn volledige behandelingsdossier incl. interpretatie, behandelplannen en DPSI-scores te doen toekomen”.
(..)
“Uw handelen in deze is crimineel, onbehoorlijk, asociaal en minderwaardig. Ik heb ondertussen geconstateerd wat voor een soort zorgverlener U bent en ik ben van mening dat de maatschappij een stuk beter af zou zijn wanneer U en Uw criminele kotskliniek met de grond gelijk gemaakt zouden worden! Ik ben van mening dat U het nog niet verdient om dezelfde lucht als fatsoenlijke mensen in te ademen en een misselijk, achterbaks en crimineel loeder bent!!!!”
3.7 Na op de hoogte te zijn gebracht van de inhoud van de e-mail van 2 augustus 2019 heeft de secretaris aan klager medegedeeld dat hij de besloten zitting niet kon bijwonen omdat hij niet als gemachtigde van zijn echtgenote op de zitting was verschenen. Daarop stelde klager zich alsnog (op zitting) als gemachtigde waardoor hij toch de zitting heeft kunnen bijwonen.
3.8 Op 18 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
4.2 Verweerster heeft tijdens een zitting van het RTG van 15 augustus 2019 geciteerd uit de e-mail
van klager, die hij op 2 augustus 2019 aan de kliniek heeft verzonden. Deze e-mail maakt aldus deel uit van het behandeldossier. Klager stelt zich op het standpunt dat deze e-mail medische informatie bevat, omdat in de e-mail gewag wordt gemaakt van (de aanwezigheid van) DPSI-scores en verweerster zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het schenden van de geheimhoudingsplicht en de privacy van klager heeft geschonden.
5 VERWEER
5.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Het hof zal hierna, waar nodig, op het
verweer ingaan.
6 BEOORDELING
overwegingen van de raad
6.1 Naar aanleiding van het verzet tegen de voorzittersbeslissing waarbij de klacht kennelijk ongegrond was verklaard, heeft de raad overwogen dat het verzet gegrond is en dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor zover in de e-mail van 2 augustus 2019 al medische gegevens van klager zijn vermeld, is naar het oordeel van de raad niet gebleken dat deze aan de orde zijn geweest op de zitting bij het RTG, anders dan voor de onderbouwing van het bezwaar van verweersters cliënte tegen de aanwezigheid van klager. Ook is het de raad niet gebleken dat verweerster, zoals klager heeft gesteld, meer uit de bewuste e-mail heeft geciteerd dan de ene zin waar verweerster ter zitting bij de raad op heeft gewezen. Een feitelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt en de dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. De klacht is dan ook ongegrond, aldus de raad.
beroepsgronden
6.2 Klager heeft een viertal gronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad.
1. De raad is er ten onrechte vanuit gegaan dat klager als gemachtigde van zijn echtgenote een klacht tegen de kliniek had ingediend.
2. De raad heeft miskend dat verweerster wel degelijk aan de secretaris delen van de e-mail van 2 augustus 2019 ter inzage heeft gegeven.
3. De raad is er ten onrechte vanuit gegaan dat de klacht enkel gaat over het citaat uit de e-mail van 2 augustus 2019 dat verweerster heeft gebruikt om het bezwaar tegen de aanwezigheid van klager bij de zitting van het RTG te onderbouwen. Verweerster heeft de op haar rustende geheimhoudingsplicht geschonden door medische informatie in de procedure bij het RTG in te brengen.
4. De raad heeft miskend dat de e-mail van 2 augustus 2019 wel degelijk medische gegevens bevat.
verweer
6.3 Verweerster heeft haar verweer zoals gevoerd in eerste aanleg gehandhaafd.
maatstaf
6.4 De geheimhoudingsplicht van een advocaat zoals bedoeld in artikel 10a lid 1 sub e Advocatenwet vloeit voort uit het feit dat de advocaat een vertrouwenspersoon is voor zijn cliënt en geldt dus primair in de verhouding van de advocaat tot zijn cliënt. Jegens de wederpartij heeft een advocaat een ruime mate van vrijheid in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, die onder meer kan worden beperkt indien het belang van de wederpartij onnodig of onevenredig wordt geschaad zonder redelijk doel. Daarnaast dient een advocaat ook jegens een wederpartij de algemene betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet in acht te nemen. Wat dat in een concreet geval meebrengt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6.5 De gronden van beroep lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Klager verwijt verweerster dat zij op de zitting van het RTG heeft geciteerd uit zijn e-mail van 2 augustus 2019. Klager is van mening dat deze brief voortkwam uit de medische behandelrelatie tussen hemzelf als patiënt en [naam tandarts] als zijn zorgverlener. Klager stelt uitdrukkelijk geen partij te zijn in de procedure bij het RTG. Hij heeft zich pas als gemachtigde gesteld nadat een gedeelte uit de gewraakte e-mail was geciteerd. Daarbij is klager van mening dat verweerster de betreffende informatie onrechtmatig heeft verkregen van [naam tandarts], nu dit valt onder het medisch geheim. Klager stelt zich daarbij op het standpunt dat het bestaan van een behandelrelatie al medische informatie is en daarom onder het medisch geheim valt. Bovendien wordt er melding gemaakt van het bestaan van DPSI-scores, waaruit kan worden afgeleid dat klager nog beschikt over zijn eigen tanden. Dat is medische informatie waarover verweerster ten onrechte beschikte en die zij ten onrechte heeft gebruikt. De aanwezigen bij de zitting van het RTG hadden op geen enkele wijze recht op deze informatie.
6.6 Verweerster heeft betoogd dat het voor haar noodzakelijk was om zich te beroepen op de e-mail van klager van 2 augustus 2019, omdat haar cliënte kenbaar had gemaakt bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van klager bij de zitting bij het RTG. De inhoud van de e-mail lag ten grondslag aan dat bezwaar. Bovendien stelt verweerster zich op het standpunt dat de e-mail geen medische informatie bevat en los staat van het patiëntendossier.
6.7 Het hof stelt vast dat de betreffende e-mail van 2 augustus 2019 van klager aan [naam tandarts] door laatstgenoemde aan verweerster is verstrekt. Verweerster valt daar geen verwijt van te maken. Niet is gebleken dat zij op onoorbare wijze daarover de beschikking heeft gekregen. Daarbij is het hof van oordeel dat het gebruik van de e-mail van 2 augustus 2019 in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was in verband met een adequate rechtsbijstand door verweerster aan haar cliënte. Van een onevenredige schending van de belangen van klager is het hof niet gebleken. Het citeren uit de e-mail was immers noodzakelijk omdat juist de – in de ogen van [naam tandarts] – beledigende en kwetsende inhoud van die e-mail de reden was van haar bezwaar tegen de aanwezig van klager bij de zitting van het RTG. Of, zoals klager stelt, verweerster de inhoud van de gehele e-mail ter inzage aan de secretaris van het RTG heeft gegeven kan het hof, gelet op elkaar tegensprekende verklaringen niet vaststellen. Wat daar ook van zij, voor zover de e-mail al medische gegevens bevat, is ook naar het oordeel van het hof niet gebleken dat die aan de orde zijn geweest op de zitting van het RTG en dat verweerster meer heeft geciteerd dan de ene zin waarnaar verweerster heeft verwezen.
6.8 Het hof is dan ook van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door uit die e-mail te citeren in het belang van haar cliënte.
6.9 Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
7 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
7.1 bekrachtigt de beslissing van 17 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-066/AL/MN.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2021
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 5 november 2021.