Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:202

Zaaknummer

21-716/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in familiezaken kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 november 2021 in de zaak 20-716/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 23 augustus 2021 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K222 2020 ar/jh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over onder meer de zorgregeling van hun minderjarige kind. Verweerster staat de ex-partner bij. 1.2    Klager heeft een (niet ondertekend) ouderschapsplan d.d. 29 april 2020 betreffende het kind overgelegd, waarin onder meer een afspraak over de kinderbijslag is opgenomen. 1.3    Op 1 juli 2020 heeft klager in een e-mail aan de ex-partner onder meer geschreven:“Het OP (ouderschapsplan) gaat op mijn voorstel gewijzigd of aangepast worden (…).Tot nader orde en tot we fatsoenlijke afspraken hebben gemaakt blijft [het kind] bij mij.”1.4    Op 2 juli 2020 heeft klager in een e-mail aan de ex-partner onder meer geschreven:“Er wordt gewerkt aan een tijdelijk document met de volgende strekking: (…) Als je hieraan wilt meewerken dan probeer ik dit vandaag af te ronden en namens mij getekend bij je te krijgen. In dat geval kan je evt mogen [het kind] weer zien als je dat wilt.”1.5    Bij brief van 3 juli 2020 (tevens per e-mail) heeft verweerster aan klager onder meer het volgende geschreven:“Afgelopen donderdagnacht hebt u aangekondigd [het kind] bij u te houden totdat cliënte uw nieuwe voorwaarden voor wijziging van het ouderschapsplan accepteert. (…) Hiermee verzoek ik u dan ook mij uiterlijk maandagochtend 6 juli a.s. om 12.00 uur te bevestigen dat cliënte [het kind], zoals gebruikelijk, op maandagmiddag om 17.00 uur kan ophalen bij de kinderopvang en dat de zorgregeling wordt hervat. (…) Bij gebreke van uw bevestiging zal ik cliënte adviseren een kort geding te starten bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.”Verweerster heeft klager in deze brief tevens gevraagd om financiële stukken in verband met de te berekenen draagkracht.1.6    Op 28 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, omdat zij met twee maten meet en geen constructieve voorstellen heeft gedaan.2.2    Klager stelt dat er tussen hem en zijn ex-partner een concept-ouderschapsplan van kracht was. Op 1 juli 2020 bleek de ex-partner dit niet na te leven, doordat zij zonder contact of afstemming het rekeningnummer voor de kinderbijslag had gewijzigd van de kinderrekening naar haar privérekening, terwijl in het ouderschapsplan is afgesproken dat de kinderbijslag op de kinderrekening wordt gestort. Klager heeft daarop besloten ook een afspraak kortstondig niet na te komen. Verweerster heeft klager vervolgens onder dreiging van een kort geding gedwongen het concept-ouderschapsplan na te leven, terwijl het juist de ex-partner was die de afspraken niet naleefde. Ook uit de brief van verweerster van 3 juli 2020 blijkt dat verweerster met twee maten meet: zij verzoekt klager enerzijds zich aan het ouderschapsplan te houden en verzoekt klager anderzijds om financiële stukken. Klager vindt het zeer ironisch dat verweerster steeds op klagers handelwijze inzoomt, maar niet probeert de angel uit het conflict te halen. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. 4.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. 4.3    De voorzitter overweegt dat het verweerster, als partijdige belangenbehartiger van haar cliënte, vrijstaat om haar belangen te behartigen op een wijze die haar goeddunkt, binnen de hiervoor genoemde ruime kaders. Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerster die ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan. Verweersters brief van 3 juli 2020 – en het daarin aangekondigde kort geding indien klager niet zou meewerken – is niet onbetamelijk. Verweerster mocht klager op deze wijze namens haar cliënte aanspreken. Dat verweersters cliënte zich mogelijk (ook) niet aan de afspraken hield, maakt dat niet anders.4.4    Voor zover klager stelt dat het niet zo kan zijn dat klager de afspraken in het (niet ondertekende) ouderschapsplan wel dient na te leven en de ex-partner niet, geldt dat dit een civielrechtelijke vraag is die door de civiele rechter moet worden beantwoord. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover een oordeel te geven. Voor de tuchtrechter is enkel een rol weggelegd indien verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klagers belangen (daarmee) op nodeloos en ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken. Dat klager het niet eens is met de door verweerster gedane uitlatingen, maakt niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster.4.5    De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling dat verweerster met twee maten meet door in haar brief van 3 juli 2020 enerzijds klager te verzoeken zich aan het ouderschapsplan te houden en anderzijds klager te verzoeken om financiële stukken. 4.6    Klagers verwijt dat verweerster geen constructieve voorstellen heeft gedaan is niet verder onderbouwd, behoudens de stelling dat het eerste contact (van 3 juli 2020) direct de dreiging met een kort geding was. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerster met het bericht van 3 juli 2020 niet onbetamelijk gehandeld. Bij gebreke van verdere schriftelijke onderbouwing kan de voorzitter de juistheid van klagers stelling op dit punt dan ook niet vaststellen.  4.7    Voor zover klager in zijn e-mail van 21 juli 2021 aan de Orde van Advocaten verweerster ook verwijt dat zij zich onnodig grievend en polariserend heeft uitgelaten, onder meer door zich in verweer te beroepen op een verslag van een kinderpedagoog, geldt dat klager dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De voorzitter kan de juistheid van klagers stelling dan ook niet vaststellen. Dat verweerster op dit punt onbetamelijk heeft gehandeld, is de voorzitter daarom niet gebleken. 4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.