Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:246
Zaaknummer
21-364/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij is deels gegrond. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een bespreking met klaagster te voeren zonder dat de advocaat van klaagster aanwezig was. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 8 november 2021in de zaak 21-364/A/Anaar aanleiding van de klacht van:
klaagstergemachtigde: mr. N. Zetteler
over:
verweerstergemachtigde: mr. Chr. F. Kroes
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1 Op 2 september 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2 Op 14 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1240768/EJH/KV van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 september 2021. Daarbij waren klaagster, verweerster en de beide gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Klaagster was in de functie van Chief Operations Officer lid van de statutaire directie van een bank. Op 26 augustus 2020 heeft klaagster het vertrouwen in de Raad van Commissarissen (RvC) van de bank opgezegd. Zij is vervolgens in onderhandeling getreden met de RvC van de bank over de voorwaarden waaronder zij haar werkzaamheden bij de bank zou beëindigen. De bank is in handen van de Staat (NLFI). Verweerster trad op als advocaat van de bank. Klaagster werd bijgestaan door mr. P.2.3 Op 1 september 2020 heeft een videogesprek plaatsgevonden waarbij klaagster, een lid van de RvC en verweerster aanwezig waren. Mr. P. was niet aanwezig. Tijdens het gesprek is gesproken over de uitgangspunten waar partijen het over eens moesten zijn om bij het Ministerie van Justitie een hogere beëindigingsvergoeding voor klaagster te kunnen realiseren. Ook is er gesproken over haar advocaatkeuze.2.4 Verweerster heeft erkend dat zij in strijd met gedragsregel 25 heeft gehandeld door haar deelname aan het videogesprek niet te beëindigen en heeft daarvoor haar excuses aan klaagster aangeboden.
3 KLACHT3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.a) Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 25 gehandeld door klaagster rechtstreeks te benaderen, terwijl zij wist dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat.b) Verweerster heeft op een onheuse wijze druk op klaagster uitgeoefend.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELINGKlachtonderdeel a)5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt moet zijn dat, zoals ook is neergelegd in het eerste lid van gedragsregel 25, een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan de advocaat weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze de advocaat toestemming geeft zich rechtstreeks tot de cliënt te wenden. Deze regel heeft tot doel het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil te bewaren. De strekking van de regel is om te voorkomen dat de advocaat van een wederpartij een partij bij een geschil overrompelt zonder bijstand van de eigen advocaat.5.2 Verweerster wist dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat en dat voornoemde toestemming niet was gegeven. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.Klachtonderdeel b)5.3 Klaagster stelt dat verweerster tijdens het gesprek slechts stand-by zou staan voor het beantwoorden van eventuele technische vragen, maar dat zij in plaats daarvan op onheuse wijze druk op klaagster heeft uitgeoefend om met de door haar gestelde voorwaarden akkoord te gaan. Verweerster betwist dat zij op een onheuse wijze druk op klaagster heeft uitgeoefend.5.4 Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat verweerster zich tijdens de bespreking op 1 september 2020 niet heeft beperkt tot het beantwoorden van technische vragen maar een actieve rol in het gesprek heeft gehad. Over de onderwerpen die ter tafel zijn gekomen bestaat in grote lijnen tussen partijen geen discussie. Wel verschillen partijen van mening over bepaalde details, de precieze bewoordingen en de toonzetting van het gesprek. Nu de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen kan niet goed worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is.5.5 De raad is echter van oordeel dat zelfs als de lezing van klaagster wordt gevolgd, er geen sprake is geweest van onheuse drukuitoefening door verweerster. De druk die klaagster ongetwijfeld heeft ervaren was, voor zover de raad kan vaststellen, slechts het directe gevolg van het feit dat zij in het gesprek niet werd bijgestaan door een advocaat. Dat klaagster in die positie is gebracht valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten, hetgeen reeds volgt uit toewijzing van klachtonderdeel a). 5.6 Voor zover klachtonderdeel b) naast klachtonderdeel a) zelfstandige betekenis heeft, is het ongegrond.
6 MAATREGEL6.1 Verweerster heeft zich jegens klaagster niet gedragen zoals het een advocaat betaamt. Gelet op de ernst van de gedraging en alle overige omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 50,- reiskosten van klaagster,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSINGDe raad van discipline:- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 8 november 2021