Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:243

Zaaknummer

21-397/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen opdrachtbevestiging aan klaagster te sturen waarin de financiële afspraken zijn neergelegd. Mede hierdoor heeft bij klaagster het misverstand kunnen ontstaan dat verweerder haar in alle zaken op toevoegingsbasis bijstond. Het valt verweerder ook tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de beschikking van de rechtbank van 23 september 2020 pas op 7 december 2020 aan klaagster heeft gestuurd, waardoor zij nog maar twee weken de tijd had om in hoger beroep te gaan. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. In de specifieke omstandigheden ziet de raad aanleiding af te zien van het opleggen van een kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 8 november 2021in de zaak 21-397/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

   verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 24 september 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 14 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1254190/EJH/KV van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 oktober 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 24 september 2021.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Verweerder heeft klaagster vanaf medio januari 2020 op verzoek van de orde van advocaten als opvolgend advocaat bijgestaan in een alimentatieprocedure. In die procedure had de ex-echtgenoot van klaagster een tegenverzoek gedaan met betrekking tot de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap (hierna: de boedelscheiding). De boedelscheiding, die bij dagvaarding had moeten worden ingesteld, is door de rechtbank verwezen naar de dagvaardingsprocedure. Verweerder heeft de toevoeging voor de alimentatieprocedure van de voormalig advocaat van klaagster (hierna: mr. E) overgenomen. Mr. E had voor de boedelscheiding geen toevoeging aangevraagd. 2.3    Daarnaast heeft verweerder klaagster bijgestaan in een ondertoezichtstellingsprocedure en in een procedure over de vaststelling van een omgangsregeling voor de twee kinderen van klaagster en haar ex-echtgenoot. Voor zowel de ondertoezichtstellingsprocedure als de procedure over de vaststelling van de omgangsregeling heeft verweerder een toevoeging voor klaagster aangevraagd en verkregen.2.4    Op 2 februari 2020 heeft verweerder klaagster een factuur gestuurd voor de eigen bijdrage inzake “scheiding en deling” en een factuur voor de eigen bijdrage inzake “zorgregeling”.2.5    Bij e-mail van 4 juli 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:“Over de verdeling heb ik nog geen bericht ontvangen. (…) Als je het goed vindt zal ik wel mijn nota opmaken voor de werkzaamheden tot op heden.Ik moet daarvoor aan de Raad voor Rechtsbijstand doorgeven dat de toevoeging op grond van de resultaatsbeoordeling wordt ingetrokken.Omdat de toevoeging in eerste instantie op naam van [mr. E] was verleend, moet ik hem daarvan ook in kennis stellen.”2.6    Op 2 augustus 2020 heeft verweerder klaagster een factuur gestuurd voor de door hem in de periode van januari tot en met juli 2020 in de boedelscheidingsprocedure verrichte werkzaamheden. 2.7    Bij e-mail van 17 augustus 2020 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:“Omdat ik niet had begrepen uit onze gesprekken en de mailwisseling tussen ons dat er een (hoge) nota zou volgen, was dat een verrassing voor me.Ik heb met de Raad voor Rechtsbijstand contact opgenomen vandaag, ze zeiden me dat er 3 toevoegingen lopen, en dat er in 1 gedeclareerd is door jou.De andere twee lopen nog, daarin worden nog werkzaamheden verricht door jou, en hiervoor is nog geen verzoek ingediend om te kunnen declareren. Wat ik begrijp is dat dat verzoek er eerst moet zijn, dat er daarna een beslissing moet worden genomen door de Raad en dat zij daarvoor contact met me opnemen. Dat betreft de resultaatgerichte toevoegingen. Daar is er 1 van, onder de naam ‘Alimentatie’. Ik denk dat dat de verdeling is.(…)Ik had ook niet begrepen dat er een nota zou volgen aan mij n.a.v. je mail over declareren.”2.8    Bij e-mail van 19 augustus 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:“Ik heb nog even gekeken naar de overnamecorrespondentie die ook aangeeft dat de toevoeging na de boedelverdeling moet worden ingetrokken ter declaratie.Ik heb naar aanleiding daarvan kennelijk aangenomen dat hij dat met je heeft besproken, omdat ik bij nieuwe zaken altijd afspraken hierover maak.Dat ik van je begreep dat ik kon declareren na intrekking van de toevoeging had ik beter kunnen bevestigen dan was dat voor beiden duidelijk geweest.Ik heb je telefonisch voorgesteld om de declaratie tot op heden te halveren op € 4.000,- excl. Btw en verschotten zoals koeriersdiensten.Dan zou naar ik verwacht alleen de bijstand ter zitting nog in rekening brengen.Ik verneem wel van je, of je daarmee kunt instemmen.”Bij e-mail van 19 augustus 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:“Nog even over de declaratie.Ik zou het prettig vinden als je me uitsluitsel over mijn voorstel kunt geven zodat die kwestie uit de lucht is.Ook als je het accepteert schiet ik er financieel enorm bij in. Niet alleen omdat ik mijn gewerkte uren niet betaald krijg, waarbij het je mogelijk is opgevallen dat ik lang niet al mijn uren heb gedeclareerd, maar ook omdat ik veel nieuwe cliënten heb moeten weigeren, omdat ik die er niet bij kon hebben.”2.9    Bij e-mail van 22 augustus 2020 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:“Uit niets blijkt dan ook dat ik een gesprek zou hebben gehad met [mr. E.] over ‘dat de toevoeging na de boedelverdeling moet worden ingetrokken ter declaratie’. Ik had immers helemaal geen contact met hem. Ik heb je dat ook nog meermaals gezegd.Nu is er een nota, en daar had ik geen weet van. We hebben geen afspraken gemaakt over tarieven, over resultaten, en de nota was er ineens. (…) En we hebben ook besproken dat ik je eerder al aanbood (vrijwillig) een bijdrage te doen omdat ik ook zie dat je er hele veel tijd in stopt.Wat me nu een beetje dwars zit is dat het nu lijkt alsof ik degene ben die het misverstand moet oplossen. (…)Is er dan ook een mogelijkheid om alsnog dit via de Raad voor Rechtsbijstand te laten lopen? Ik weet niet anders dan dat de verdelingszaak onder de alimentatiezaak valt. (…)Ik wil je een voorschot geven, mits dat volgens de regels is van de RvR”2.10    Bij e-mail van 23 augustus 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:“Naar aanleiding van je mail wil ik nog even aangeven hoe de verwijzing door de Orde is gebeurd.Gevraagd werd om de zaak over de zorgregeling (…) over te nemen.Voor die zaak kon ik een toevoeging aanvragen.Voor de lopende procedure over de alimentatie zou ik het dossier van [mr. E] overnemen.(…)Vervolgens komt [mr. E] met het op dat moment al behoorlijk uitgebreide dossier, waar eveneens de afgescheiden procedure inzake de boedelscheiding bij zat die op betalende basis werd gevoerd.De reden daarvoor was dat een daarvoor aan te vragen toevoeging ingetrokken zou worden na de resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand.Dit was ook eigenlijk vanzelfsprekend wegens de te ontvangen overwaarde.Als [m. E] wel een toevoeging zou hebben aangevraagd zou hij dus alsnog zijn uren in rekening hebben gebracht wegens intrekking toevoeging.”2.11    Bij e-mail van 4 september 2020 heeft klaagster verweerder onder meer meegedeeld dat zij een en ander graag via de Raad voor Rechtsbijstand wil laten lopen en laten beoordelen. Ook heeft klaagster in deze e-mail geschreven dat zij bereid is een voorschotnota over te maken in afwachting van een resultaatsbeoordeling door de Raad voor rechtsbijstand.2.12    Op 5 september 2020 heeft verweerder klaagster een tweede factuur gestuurd voor de door hem in de periode van 1 augustus tot en met 4 september 2020 verrichte werkzaamheden.2.13    Bij e-mail van 23 september 2020 heeft klaagster verweerder geschreven:“Is de uitspraak over de omgangsregeling (…) nog niet binnen? Ik hoor het graag.”2.14    Verweerder heeft klaagster hierop bij e-mail van 24 september 2020 geschreven: “Is nog niet ontvangen.”2.15    Klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van 25 september 2020 geschreven:“De rechter zei duidelijk 23 september, dan volgt de uitspraak.Deze is desondanks niet door de rechtbank gestuurd?”2.16    Op 27 oktober 2020 is – op een aanvraag van verweerder van 26 oktober 2020, een toevoeging afgegeven voor de boedelscheiding. Bij e-mail van 27 oktober 2020 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij alsnog een toevoeging voor de boedelscheiding heeft aangevraagd en dat die toevoeging is verleend. Verweerder heeft klaagster daarbij meegedeeld dat op de toevoeging de resultaatstoets van toepassing zal zijn en dat de toevoeging na een resultaatsbeoordeling zal worden ingetrokken vanwege overschrijding van de vermogensnorm.2.17    Op 2 december 2020 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de boedelscheidingsprocedure. Op 4 december 2020 heeft verweerder het vonnis aan klaagster toegestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerder onder meer geschreven:“Aangezien de procedure hiermee afgerond is zal ik de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand indienen met vermelding van het resultaat.Op grond van het resultaat zal de toevoeging worden ingetrokken.Ik heb op deze wijze m.i. voldaan aan je wens dat een en ander via de Raad voor Rechtsbijstand is afgewikkeld.”2.18    Op 7 december 2020 heeft verweerder klaagster een beschikking van de rechtbank van 23 september 2020 toegestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerder onder meer geschreven:“De uitspraak inzake de omgang (…) dateert van 23 september j.l. en is je ten tijde van mijn vakantie op 5 oktober j.l. toegezonden.Ik vind het wel vervelend dat die je niet heeft bereikt.Dat betekent wel dat er nog slechts twee weken resteren voor het instellen van hoger beroep.”2.19    Bij e-mail van eveneens 7 december 2020 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:“Er is geen e-mail gestuurd naar mij met de uitspraak op 5 oktober. Kan je mij de betreffende mail nasturen?Ik heb je op 24 september gevraagd of er een uitspraak was, die zou op 23 september zijn, maar je schreef op 24 september dat er nog geen uitspraak was ontvangen. Dat klopt niet met wat je vandaag schrijft: dat er een uitspraak was op 23 september.”2.20    Bij e-mail van 15 december 2020 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld dat de rechtbank op 30 december 2020 het verzoek om verlenging van de ots zal behandelen.2.21    Klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 15 december 2020 onder meer geschreven:“Gezien onze al langer durende discussie nu over de nota’s in de andere zaak vraag ik me af of je gemotiveerd bent om deze zitting te behandelen.”2.22    Bij e-mail van 16 december 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:“Ik ben het met je eens dat zo lang het punt van de nota’s niet is opgelost ik je niet op behoorlijke wijze kan bijstaan.Zoals ik al had bericht betekent dat dat ik mijn werkzaamheden moet opschorten zo lang die niet zijn voldaan.Ik zal de rechtbank dan ook berichten dat ik je voor de ots-zitting niet zal bijstaan, tenzij ik alsnog binnen een week de betaling van je ontvang.Ik moet er voor de goede orde nogmaals wel op wijzen dat ik de nota’s ter incasso uit handen zal moeten geven en zo nodig in rechte zal invorderen, indien betaling mocht uitblijven.”2.23    Op 12 januari 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de in 2.16 genoemde (voor de boedelscheiding verleende) toevoeging ingetrokken.2.24    Klaagster heeft de in 2.6 genoemde factuur van verweerder op 22 maart 2021 voldaan. De tweede, in 2.12 genoemde, factuur heeft klaagster tot op heden niet voldaan en wordt door haar betwist.

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft klaagster facturen gestuurd zonder dat daar een opdrachtbevestiging aan ten grondslag ligt.b)    Verweerder heeft de beschikking van de rechtbank van 23 september 2020 over de omgangsregeling pas op 7 december 2020 aan klaagster gestuurd.c)    Verweerder heeft zijn werkzaamheden neergelegd en dreigt de nog openstaande facturen ter incasso uit handen te geven.

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.5.2    Verder geldt dat de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels maar dat die regels gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 Advocatenwet ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. De advocaat dient zijn cliënt te informeren, te waarschuwen en duidelijkheid te scheppen over de haalbaarheid van een zaak en de kosten van zijn optreden. Dit alles moet de advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, schriftelijk aan de cliënt bevestigen.Klachtonderdeel a)5.3    Verweerder erkent dat hij klaagster bij aanvang van zijn werkzaamheden geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd en haar ook niet op de mogelijkheid van een resultaatsbeoordeling heeft gewezen en het gevolg van die resultaatsbeoordeling, namelijk dat zijn werkzaamheden alsnog in rekening zouden worden gebracht tegen een aan te zeggen uurtarief. Verweerder heeft dit niet gedaan omdat hij van mr. E had begrepen dat de boedelscheiding op betalende basis zou worden behandeld vanwege de verwachte overwaarde van de voormalige echtelijke woning die onderdeel uitmaakte van de verdeling. Mr. E had ten tijde van de overdracht van het dossier ook geen toevoeging voor de boedelscheiding aangevraagd. Verweerder is het met klaagster eens dat het zorgvuldiger was geweest als hij een opdrachtbevestiging aan klaagster had gestuurd en een en ander aan haar had bevestigd, maar gelet op de omstandigheden van het geval is verweerder van mening dat hij met het in rekening brengen van zijn werkzaamheden niet in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 16. Klaagster is ook niet financieel benadeeld, nu hij een lager uurtarief hanteert dan mr. E, aldus verweerder.5.4    De raad overweegt als volgt. Vast staat dat verweerder geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd waarin de financiële afspraken zijn vastgelegd, zoals het behandelen van de boedelscheiding op betalende basis en het uurtarief dat verweerder daarbij zou hanteren. Dat had wel op de weg van verweerder gelegen, zeker in een geval als dit waarbij verweerder op verzoek van de orde van advocaten een zaak heeft overgenomen van een andere advocaat. Hierdoor, en door de factuur van 2 februari 2020 voor de eigen bijdrage inzake “scheiding en deling” en de e-mail van verweerder aan klaagster van 4 juli 2020, waarin verweerder schreef over een op handen zijnde intrekking van een toevoeging op grond van een resultaatsbeoordeling, was klaagster kennelijk in de veronderstelling dat verweerder alle zaken die hij voor haar behandelde, ook de zaak van de boedelscheiding, op toevoegingsbasis deed. Verweerder had de verwarring hierover kunnen voorkomen door de financiële afspraken schriftelijk vast te leggen, hetgeen hij op de zitting van de raad ook heeft erkend. Overigens had dit de zaak financieel niet anders gemaakt; de toevoeging die verweerder alsnog voor klaagster heeft aangevraagd voor de boedelscheiding is op grond van een resultaatsbeoordeling ingetrokken, zodat klaagster, ervan uitgaande dat zij akkoord was gegaan met behandeling van de boedelscheidingszaak op betalende basis, hoe dan ook de werkzaamheden van verweerder in de boedelscheiding per uur had moeten betalen.5.5    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is.Klachtonderdeel b)5.6    Verweerder heeft op de zitting van de raad verklaard dat de beschikking van de rechtbank van 23 september 2020 enkele dagen na die beschikking tijdens zijn vakantie door een kantoorgenoot aan klaagster is gestuurd. Verweerder heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Nu klaagster stelt dat zij de beschikking van de rechtbank pas op 7 december 2020 van verweerder heeft ontvangen en verweerder niet heeft kunnen aantonen dat de beschikking eerder aan klaagster is gestuurd, is ook klachtonderdeel b) gegrond.Klachtonderdeel c)5.7    Bij dit klachtonderdeel neemt de raad als uitgangspunt dat het de advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt op zo’n manier te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.5.8    De raad overweegt als volgt. Het stond verweerder vrij om zijn werkzaamheden voor klaagster te beëindigen vanwege de discussie die er met klaagster bestond over zijn facturen. Dat klaagster hiervan procedurele schade heeft ondervonden is niet gebleken. In een e-mail van 15 december 2020 aan verweerder vraagt klaagster zich af of verweerder nog wel gemotiveerd was om voor klaagster verder op te treden. Verweerder heeft klaagster op 16 december 2020 meegedeeld dat hij haar niet verder zal bijstaan in de ots-procedure, waarin op 30 december 2020 een zitting zou plaatsvinden. Klaagster had dan ook nog voldoende tijd om een andere advocaat te zoeken. Het ter incasso uit handen geven van facturen is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Of de facturen ook verschuldigd zijn en betaald moeten worden zal in de incassoprocedure moeten worden beslist.5.9    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel c) ongegrond is.    6    MAATREGEL6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen opdrachtbevestiging aan klaagster te sturen waarin de financiële afspraken zijn neergelegd. Mede hierdoor heeft bij klaagster het misverstand kunnen ontstaan dat verweerder haar in alle zaken op toevoegingsbasis bijstond. Het valt verweerder ook tuchtrechtelijk te verwijten dat hij – voor zover in deze procedure is komen vast te staan – de beschikking van de rechtbank van 23 september 2020 pas op 7 december 2020 aan klaagster heeft gestuurd, waardoor zij nog maar twee weken de tijd had om in hoger beroep te gaan. Bij het bepalen van de hoogte van de  maatregel neemt de raad, naast de ernst van de verweten gedragingen, in aanmerking dat verweerder inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, dat klaagster over het algemeen tevreden is over de inhoudelijke werkzaamheden van verweerder en dat niet is aangetoond dat klaagster door het handelen en/of nalaten van verweerder financieel nadeel heeft geleden. De raad acht de maatregel van waarschuwing gelet op dit alles passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2    De raad ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding af te zien van het opleggen van een kostenveroordeling. De raad acht hierbij – naast de in 6.1 genoemde omstandigheden – van belang dat verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster heeft verricht nadat hij hiertoe een verzoek heeft ontvangen van de deken. Direct na aanvaarding van de opdracht heeft verweerder moeten ervaren dat de aard en de omvang van het dossier bepaald meer omvatte dan hem was voorgehouden. Hij diende dan ook op korte termijn zijn werkzaamheden te herschikken teneinde klaagster bij te staan. De raad acht het onder deze omstandigheden niet passend om verweerder naast een maatregel ook een kostenveroordeling op te leggen.

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;-    verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster. 

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en M. Bootsma, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 8 november 2021