Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:209
Zaaknummer
210083
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft volgens klager zich schuldig gemaakt aan het zonder toestemming van klager - en zelfs nadat hij het uitdrukkelijk had verboden – de onderhandelingsberichtgeving, voortvloeiend uit onderhandelingen voorafgaand aan de zitting, als productie toegezonden aan de rechtbank. Verweerder heeft bovendien Gedragsregel 8 geschonden door te zeggen dat hij de eisvermeerdering niet heeft ontvangen, terwijl dit wel degelijk aan hem was toegezonden. Door toedoen van verweerder is de rechtbank in een onjuiste veronderstelling terechtgekomen. In tegenstelling tot de raad oordeelt het hof dat wel sprake is van schikkingsonderhandelingen. Het hof kan niet vaststellen dat de rechtbank door het onderhandelingsbericht in onjuiste veronderstelling is gebracht. Ten aanzien van de eisvermeerdering kan het hof niet vaststellen dat verweerder daarmee de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Vernietiging van de beslissing van de raad, maar uitsluitend voor zover het klachtonderdeel betreffende de onderhandelingsberichtgeving. Bekrachtiging voor het overige. De gemaakte maatregel is naar oordeel van het hof onvoldoende ernstig. Om die reden en mede betrokken de context waaronder het onderhandelingsbericht is overgelegd, het gegeven dat daarin geen inhoudelijke onderhandelingen stonden over de inzet van het kort geding en mede in aanmerking genomen het gedrag van klager, legt het hof geen maatregel op.
Uitspraak
BESLISSING
van 5 november 2021
in de zaak 210083
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 15 februari 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-276/AL/OV). In deze beslissing zijn alle klachtonderdelen (a tot en met d) ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:29 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager is op 15 maart 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de gemachtigde van verweerder van 28 april 2021;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 september 2021. Daarbij waren aanwezig klager, vergezeld door de oud-bestuurder van zijn toenmalige cliënte, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B. ten Doesschate. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van verweerder aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld, omdat die in hoger beroep niet zijn bestreden. Aangevuld met andere onweersproken feiten zijn die feiten de volgende.
3.2 De gemeente [naam gemeente] (hierna: de gemeente) en de cliënte van klager hebben in 2014 een basisovereenkomst en een deelovereenkomst (hierna: de deelovereenkomst) gesloten voor het leveren van zorg in natura respectievelijk daarmee samenhangende dienstverlening. Onderdeel van deze overeenkomsten is een geschillenregeling bestaande uit minnelijk overleg, vervolgens mediation en na drie maanden een gang naar de rechter.
3.3 Op 9 april 2019 heeft de gemeente de deelovereenkomst opgezegd.
3.4 Eind 2019 is een geschil ontstaan over deze opzegging. Klager heeft toen een kort geding tegen de gemeente aanhangig gemaakt, dat heeft gediend op maandag 13 januari 2020. Inzet daarbij was, kort gezegd, nakoming van de deelovereenkomst. De gemeente werd bijgestaan door verweerder.
3.5 In aanloop naar de zitting van 13 januari 2020 is tussen klager en verweerder gecorrespondeerd over het al dan niet aanhouden van de zitting om in minnelijk overleg te treden.
3.6 Klager heeft in zijn e-mail van 20 december 2019 verweerder bericht onder welke voorwaarden zijn cliënte in overleg wilde gaan. Eén van die voorwaarden betrof een toezegging van de gemeente om binnen enkele dagen een bedrag van € 17.929,06 voor reeds verleende zorg te betalen.
3.7 Vervolgens heeft verweerder in zijn brief van 6 januari 2020 aan klager laten weten dat de gemeente bereid is om aan de hand van een meegezonden memorandum in overleg te treden met de zorgaanbieder over de opzegging van de deelovereenkomst onder de voorwaarde dat het kort geding wordt aangehouden. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat intrekking van de opzegging zal meebrengen dat ook de zorg die de zorgaanbieder intussen is blijven verlenen, voor betaling in aanmerking kan worden gebracht, voor zover die zorg voor het overige rechtmatig is verleend. Verweerder heeft verder meegedeeld dat hij aan de rechtbank zal laten weten dat hij dit voorstel heeft gedaan, als klager besluit het kort geding toch door te zetten.
3.8 Verweerder heeft na telefonisch overleg met klager in zijn e-mail van 8 januari 2020 aan klager het volgende geschreven:
“De gemeente (…) zal, vooralsnog onder voorbehoud van rechten, morgen betaling verzorgen van de gedeclareerde zorg. Aanstaande maandag om 10.00 treffen partijen elkaar in het gemeentehuis (…) om de geschilpunten te bespreken. Onderwerp van gesprek zal onder meer zijn de intrekking van de opzegging. Zoals ik u heb aangegeven, streeft de gemeente naar een minnelijke oplossing. Het kort geding van aanstaande maandag wordt aangehouden.
3.9 Klager heeft in reactie hierop in zijn e-mail van 8 januari 2020 bericht dat indien en nadat de gemeente uiterlijk 10 januari 2020 een bedrag van € 24.836,59 voor verleende zorg zou hebben betaald en de zorgovereenkomsten in een aantal pgb-zaken zou hebben geaccordeerd, klager de rechtbank zou verzoeken het kort geding aan te houden.
3.10 Verweerder heeft daarop bij e-mail van donderdag 9 januari 2020 klager het volgende meegedeeld:
De gemeente heeft de financiële aanspraken van uw cliënte bekeken. De reactie daarop treft u aan in bijgevoegde email. De gemeente gaat, onder voorbehoud van alle rechten, over tot betaling van het bedrag dat zij volgens deze berekening verschuldigd is indien de opzegging wordt ingetrokken en de betreffende zorg daadwerkelijk is verleend.
Ik verneem graag vandaag of u het kort geding aanhoudt. Indien ik vandaag niet vernomen heb, zal ik morgen de gevoerde correspondentie naar de rechtbank sturen en maandag bij de rechtbank aansturen op aanhouding ten behoeve van overleg.
In de meegezonden e-mail van de gemeente heeft de gemeente een bedrag van € 7.397,56 genoemd, dat de gemeente op basis van eigen berekeningen bereid is te betalen voor verleende zorg.
3.11 Bij brief van 9 januari 2020 heeft verweerder de onder 3.6 tot en met 3.10 vermelde correspondentie aan de rechtbank doen toekomen.
3.12 Klager heeft vervolgens op diezelfde dag in zijn e-mail van 17.08 uur verweerder bericht dat het tuchtrechtelijk laakbaar is om zonder zijn toestemming schikkingsonderhandelingen naar de rechtbank te sturen en verweerder verzocht om de berichtgeving voor zover het schikkingsonderhandelingen betreft terug te nemen en de rechtbank te berichten dat de berichtgeving voor niet verzonden moet worden gehouden.
3.13 Verweerder heeft daarop bij e-mail van (diezelfde dag van) 17.19 uur als volgt gereageerd:
Geachte confrère, ik zag op mijn vrije dag uw email. Ik vind de door u gevolgde gang van zaken niet juist. De gemeente wil minnelijk overleg wat al op 19 december aangekondigd is. Het voorstel van de gemeente is nog steeds dat uw cliënt en u maandag om 10.00 in gesprek gaan met de gemeente ipv een zinloze reis te maken naar Almelo [hof: zittingsplaats rechtbank]. Als u mij dat bevestigt zal ik de producties terug vragen.
3.14 Klager heeft in zijn e-mail van (diezelfde dag van)19.20 uur verweerder gesommeerd om de producties terug te nemen, bij gebreke waarvan hij melding zou doen bij de deken.
3.15 Verweerder heeft daarop bij e-mail van (diezelfde dag van) 22.45 uur aan klager het volgende geschreven:
Geachte confrère, de producties dienen niet ter staving van enige onderhandeling maar ter staving van juist de weigering daartoe van uw zijde, met als gevolg dat het kort geding nodeloos wordt voortgezet en iedereen nodeloos op kosten wordt gejaagd. Uw cliënt heeft tot nu toe het herhaaldelijk aangeboden overleg over een minnelijke oplossing, maandag aanstaande, geweigerd. Uw steun aan die benadering acht ik juist klachtwaardig. Ik zal namens de gemeente zo nodig een kostenveroordeling vorderen en uw klacht beantwoorden met een klacht van mijn kant. Maar liever ga ik het met u en uw cliënt hebben over de inhoud.
3.16 Eveneens op 9 januari 2020 heeft klager om 19.16 uur aan de rechtbank een e-mail verzonden, met verweerder in ‘Cc’. Klager heeft daarin geschreven:
In opgemelde zaak zend ik u de brief d.d. 9 januari 2020, inhoudende de aanvullende eisen voor het kort geding van maandag 13 januari 2020. In de bijlage treft u productie 18 aan, waarnaar in de brief wordt verwezen. [naam verweerder] is in de cc van dit bericht meegenomen. (…)
Bovenaan die e-mail staat: Betreft: Inzake uw referentie (…) (eisvermeerdering).
3.17 Op maandag 13 januari 2020 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis en daarbij medegedeeld dat de eisvermeerdering hem niet bekend was. De voorzieningenrechter heeft ter zitting de eisvermeerdering afgewezen.
3.18 Klager heeft de voorzieningenrechter gewraakt voor diens handelwijze inzake de eisvermeerdering. De voorzieningenrechter heeft in de wraking berust.
3.19 Verweerder heeft bij e-mail van 13 januari 2020, 13.22 uur het volgende aan klager bericht:
Ik heb onderzocht of er een email binnen is gekomen inzake een eisvermeerdering. Dat blijkt het geval te zijn geweest, op donderdagavond om 19.16 uur. Deze email heeft mij niet bereikt, aangezien ik op donderdag en vrijdag niet werk en mijn secretaresse de email ook niet gezien heeft omdat zij op vrijdag vrij was.
Naar ik aanneem en hoop, spreken wij elkaar op korte termijn over een minnelijke oplossing van de geschillen. Ik wacht uw initiatief daartoe af, zoals vanochtend afgesproken.
3.20 Klager heeft de rechtbank verzocht om afschrift van het proces-verbaal, althans om akte van de opmerking van verweerder dat hem de eisvermeerdering niet heeft bereikt. De rechtbank heeft in reactie daarop laten weten dat de rechter niet kan bevestigen dat verweerder die bewoordingen heeft gebruikt, wel dat verweerder heeft gezegd dat hij de eisvermeerdering niet kende.
3.21 Op 27 januari 2020 heeft een nieuwe behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Bij vonnis van 7 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden en bepaald dat partijen conform het bepaalde in de geschillenregeling met elkaar in overleg dienen te treden om hun geschil op te lossen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a. Verweerder heeft zonder toestemming van klager en zelfs nadat hij het uitdrukkelijk had verboden alsnog de onderhandelingsberichtgeving, voortvloeiend uit onderhandelingen voorafgaand aan de zitting, als productie toegezonden aan de rechtbank. Tijdens de zitting is gebleken dat verweerder de onderhandelingsberichtgeving niet had ingetrokken. Dit is in strijd met Gedragsregel 27;
b. Nadat klager verweerder heeft gesommeerd de onderhandelingsberichtgeving vóór de door klager gestelde termijn terug te nemen, heeft verweerder klager gechanteerd door te dreigen met het vorderen van een kostenveroordeling en met een tegenklacht;
c. Verweerder heeft Gedragsregel 8 geschonden door bezwaar te maken tegen de eisvermeerdering van de zorgaanbieder. Klager heeft zijn e-mail aan de rechtbank over de eisvermeerdering immers in kopie aan verweerder gezonden, waardoor verweerder wel degelijk op de hoogte was van de eisvermeerdering. Bovendien heeft verweerder op 9 januari 2020 om 22.45 uur een e-mail aan klager gezonden in reactie op diens e-mail;
d. Door toedoen van verweerder is de rechtbank in een onjuiste veronderstelling terechtgekomen over de omvang van het geschil door het inbrengen van de onderhandelingsberichtgeving. De rechtbank meende namelijk op basis van de ingebrachte schikkingsonderhandelingen dat partijen slechts duizenden euro’s van elkaar verwijderd zouden zijn, terwijl partijen bij benadering een bedrag van meer dan twee ton verdeeld houdt.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft de klachtonderdelen a) en d) gezamenlijk behandeld. De raad heeft overwogen dat de vraag voorligt of verweerder door toezending van de producties aan de rechter Regel 27 van de Gedragsregels 2018 heeft geschonden. De raad heeft geoordeeld dat de producties wel degelijk raken aan de inhoud van het aan de rechter voorgelegde geschil, doch dat er desondanks geen sprake is geweest van schikkingsonderhandelingen waarover aan de rechter geen mededelingen mochten worden gedaan. Volgens de raad ontbrak in het onderhavige geval het voor schikkingsonderhandelingen kenmerkende element van het wederzijds toegeven op ingenomen stellingen. De raad overwoog dat klager in de producties alleen eisen heeft gesteld die ingewilligd moesten worden, voordat in overleg kon worden gegaan. Klager heeft van zijn kant namens zijn cliënte niets prijsgegeven in de overgelegde correspondentie, aldus de raad. Daarbij overwoog de raad dat de positie van de cliënte van klager in het juridische geschil door het kennis kunnen nemen door de rechter van de producties niet verzwakt is. Volgens de raad is de ratio van Regel 27 dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen communiceren om een oplossing van een geschil te kunnen beproeven, zonder dat zij daardoor in een zwakkere positie ten opzichte van de wederpartij terechtkomen in geval van een gang naar de rechter. De raad heeft geoordeeld dat Regel 27 gelet op deze ratio in casu niet is geschonden.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat verweerder ter voorkoming van verdere escalatie er wellicht beter aan had gedaan ervan af te zien te dreigen met het vorderen van een kostenveroordeling en indiening van een tegenklacht, maar dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder en de verklaring van de rechtbank, niet is komen vast te staan dat verweerder de rechter bewust onjuiste feitelijke informatie heeft verstrekt, waardoor Regel 8 van de Gedragsregels 2018 zou zijn geschonden.
5.4 Aldus heeft de raad alle klachtonderdelen ongegrond verklaard.
beroepsgronden
5.5 Ten aanzien van de klachtonderdelen a) en d) heeft klager – samengevat en zakelijk weergegeven – in hoger beroep het volgende aangevoerd. Uit de e-mailcorrespondentie die verweerder heeft overgelegd aan de rechtbank blijkt van voorwaarden om tot uitstel van de kort gedingzitting te komen. Ook blijkt daaruit van (vermeend) verschuldigde bedragen voor verleende zorg in natura en in pgb waardoor de rechtbank ten onrechte veronderstelde dat partijen slechts enkele duizenden euro’s van elkaar verwijderd lagen, terwijl dat in werkelijkheid om een bedrag van meer dan twee ton ging. De overgelegde correspondentie raakt dus wel degelijk aan de inhoud van het aan de rechter voorgelegde geschil. Ten onrechte heeft de raad desondanks overwogen dat er geen sprake is geweest van schikkingsonderhandelingen waarover aan de rechter geen mededelingen mochten worden gedaan. De raad heeft ten onrechte overwogen dat de positie van zijn cliënte in het juridisch geschil door het overleggen van de producties niet verzwakt is. Niet alleen deze conclusie is onjuist, maar de raad geeft hiermee een onterechte uitleg aan Regel 27. Bovendien heeft verweerder met het overleggen van de correspondentie de rechter willen beïnvloeden. Dat blijkt uit het feit dat verweerder de correspondentie heeft overgelegd om daarmee aan te tonen dat de cliënte van klager niet bereid zou zijn om een minnelijke regeling te beproeven en daarmee onterecht geen uitvoering zou hebben willen geven aan de op dat punt tussen haar en de gemeente overeengekomen geschillenregeling. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte de rechtbank in de veronderstelling gebracht dat de cliënte van klager niet bereid was tot overleg, terwijl het juist de gemeente was die niet schikkingsbereid was, aldus klager.
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b) (dreigen met een tegenklacht) heeft klager in beroep aangevoerd dat verweerder louter heeft getracht klager af te houden van een klacht en te gedogen dat de schikkingsonderhandelingen aan de rechtbank waren overgelegd. Deze tegenklacht mist bovendien iedere onderbouwing. Om die reden is het dreigen met die tegenklacht wel degelijk tuchtrechtelijk laakbaar, aldus klager.
5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c) (onjuist informeren rechter) heeft klager aangevoerd dat vast staat dat hij de eisvermeerdering aan de rechtbank in cc aan verweerder heeft toegezonden in een e-mail van 9 januari 2020 te 19.16 uur. Desondanks heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat deze eisvermeerdering hem niet zou hebben bereikt. Verweerder heeft echter wel gereageerd op een e-mail van 9 januari 2020 van 22.45 uur. Het is daarom onaannemelijk dat verweerder niet kennis heeft genomen van de eerdere mail op dezelfde avond, aldus klager.
verweer in beroep
5.8 Verweerder heeft zijn verweren gehandhaafd. De strekking van de verweren is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Voor zover voor de beoordeling van belang zal hetgeen namens verweerder is aangevoerd, hierna worden besproken.
overwegingen hof
maatstaf
5.9 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de Gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. In dit verband spelen de Regels 8 en 27 van de Gedragsregels 2018 een rol, waarin – voor zover hier van belang – is bepaald dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie, waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is (Regel 8) en dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen niets mag worden medegedeeld aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij (Regel 27).
klachtonderdelen a) en d)
5.10 In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gewraakte correspondentie geen inhoudelijke schikkingsonderhandelingen bevat. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevuld dat de schikkingsonderhandeling nog niet eens waren gestart en dat de raad terecht heeft overwogen dat (de cliënte van) klager alleen maar eisen had gesteld met het oog op het eventueel meewerken aan het uitstel van het kort geding.
5.11 Het hof volgt verweerder daarin niet en oordeelt anders dan de raad. In de correspondentie die door verweerder is verzonden aan de rechtbank hebben partijen onder meer onderhandeld over de voorwaarden waaronder minnelijk overleg zou kunnen plaatsvinden. Ook dat zijn, schikkingsonderhandelingen die vallen onder het bereik van Regel 27. Het hof verwijst naar zijn uitspraak van 18 januari 2016 (HVD 18 januari 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:22), waarin is geoordeeld dat ook de inhoud van voorafgaande onderhandelingen om tot verdere onderhandelingen te komen wordt beheerst door Regel 13 van de Gedragsregels 1992 (thans Regel 27). Het hof heeft in die zaak benadrukt dat het belang van onder andere deze gedragsregel is gelegen in het waarborgen van de vrijheid van advocaten om in de fase van overleg en onderhandelingen om een minnelijke schikking te bereiken een standpunt in te nemen zonder het risico dat dit standpunt hen later voor de rechter zal worden tegengeworpen, mocht een minnelijke schikking niet tot stand komen. Daarbij overwoog het hof dat het risico moet worden vermeden dat de stellingname van een partij in het vertrouwelijke proces van overleg en schikkingsonderhandelingen een rol kan gaan spelen in de oordeelsvorming van de rechter.
5.12 Het hof verwerpt ook het verweer dat kennisname door de voorzieningenrechter van de gewraakte correspondentie noodzakelijk was in verband met het beroep op de geschillenregeling in de overeenkomst tussen partijen. Daartoe had verweerder kunnen volstaan met het overleggen van deze overeenkomst en het voeren van het verweer dat de cliënte van klager niet overeenkomstig die geschillenregeling had gehandeld. Verder staat vast dat verweerder voor het overleggen van de betrokken correspondentie aan de voorzieningenrechter, nóch toestemming heeft gevraagd, nóch toestemming heeft gekregen van de advocaat van de wederpartij.
5.13 Klachtonderdeel d) betreft het verwijt dat verweerder door het inbrengen van de onderhandelingsberichtgeving de rechtbank in een onjuiste veronderstelling heeft gebracht over de omvang van het geschil. Of dit het geval is geweest kan het hof niet vaststellen. Zoals dit klachtonderdeel is geformuleerd is het dus terecht door de raad ongegrond verklaard. Voor zover klager met dit klachtonderdeel ook heeft bedoeld te betogen dat het risico heeft bestaan dat de rechter door de overgelegde onderhandelingsberichtgeving is beïnvloed, is dat punt al bestreken door de gegrondverklaring van klachtonderdeel a.
5.13 Het voorgaande betekent dat het hof de beslissing van de raad op klachtonderdeel a) zal vernietigen, dit klachtonderdeel alsnog gegrond zal verklaren en het oordeel op klachtonderdeel d) zal bekrachtigen.
klachtonderdeel b)
5.14 Verweerder heeft aangevoerd dat hij een tegenklacht heeft overwogen, omdat hij meende dat klager zelf de Gedragsregels 2018 heeft geschonden; Regel 5 door herhaaldelijk aangeboden minnelijk overleg uit de weg te gaan en Regel 6 door zijn houding partijen onnodig op kosten te jagen. Aanvullend heeft verweerder erop gewezen dat hij weliswaar heeft medegedeeld dat hij een tegenklacht overwoog, maar dat hij in dezelfde correspondentie daaraan heeft toegevoegd dat hij liever met klager en zijn cliënte in gesprek ging over de inhoud.
5.15 Het hof is evenals de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het stond verweerder vrij om klager te laten weten dat en waarom hij juist de handelwijze van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar achtte en dat hij daarom overwoog zelf een klacht in te dienen en een kostenveroordeling te vorderen. Daarbij komt dat verweerder expliciet heeft vermeld dat het zijn voorkeur had om alsnog te overleggen. Maar ook zonder die toevoeging is de door klager gewraakte mededeling niet als ongeoorloofde ‘chantage’ aan te merken.
5.16 Het voorgaande betekent dat het hof de beslissing van de raad op klachtonderdeel b) zal bekrachtigen.
klachtonderdeel c)
5.17 Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt het hof het volgende. Klager stelt dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de bewuste e-mail hem niet zou hebben bereikt. Verweerder stelt dat hij ter zitting heeft verklaard dat hij niet kon uitsluiten dat klager hem de bewuste e-mail heeft gestuurd, maar dat hij er geen kennis van heeft genomen en dat de eiswijziging hem dus onbekend was.
5.18 Het hof kan niet vaststellen welke lezing van partijen over de uitlatingen ter zitting juist is, maar acht dat ook niet doorslaggevend voor de beoordeling van dit klachtonderdeel. Ook als verweerder zou hebben gezegd dat de betreffende e-mail hem niet heeft bereikt, staat daarmee niet vast dat hij de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd. De bewoordingen kunnen immers niet alleen maar worden opgevat als ‘ik heb de e-mail niet ontvangen’, maar ook als ‘de inhoud ervan heeft mij niet bereikt’. In ieder geval heeft de rechtbank de mededeling van verweerder ter zitting opgevat als mededeling dat verweerder met de eisvermeerdering niet bekend was (zie hiervoor 3.20). Dat verweerder daarmee de rechter bewust onjuiste feitelijke informatie heeft verstrekt, is mede gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder en de vrijwel direct na afloop van de zitting in kort geding aan klager verstuurde e-mail (zie hiervoor 3.19) niet komen vast te staan. Dat het ongelukkig is dat verweerder de e-mail waarbij klager een eisvermeerdering aan de rechtbank stuurde heeft gemist en dat hij in de aanloop naar het kort geding ervoor zorg diende te dragen dat hij tijdig nadere e-mails zou lezen, is iets anders.
5.19 Het hof zal de beslissing van de raad op klachtonderdeel c) dan ook bekrachtigen.
slotsom
5.20 De slotsom is dat de beslissing van de raad zal worden vernietigd voor zover het klachtonderdeel a) betreft en voor het overige zal worden bekrachtigd.
maatregel
5.21 Verweerder heeft de betreffende correspondentie aan de voorzieningenrechter gezonden, aangezien hij van mening was dat (de cliënte van) klager op grond van de overeengekomen geschillenregeling gehouden was om in ieder geval gedurende drie maanden een minnelijke regeling te beproeven en het kort geding daarom prematuur was. Verder bevat de door verweerder aan de voorzieningenrechter overgelegde schikkingsberichtgeving geen inhoudelijke onderhandelingen over de opzegging van de deelovereenkomst, welke opzegging inzet was van het kort geding. Zoals hiervoor is overwogen had verweerder die berichtgeving weliswaar toch niet over mogen leggen, maar dit aspect en de hiervoor vermelde context speelt wel een rol bij de beslissing van het hof om geen maatregel op te leggen. Bij die context neemt het hof ten slotte ook in aanmerking de handelwijze van klager. Deze was immers niet bereid om het kort geding op te schorten en op diezelfde dag met de gemeente inhoudelijk te overleggen, waartoe de gemeente zich (anders dan klager heeft aangevoerd) herhaaldelijk bereid had verklaard. Bij deze stand van zaken acht het hof de door verweerder gemaakte fout onvoldoende ernstig voor het opleggen van een maatregel, maar het wel van belang om tot uitdrukking te brengen dat ook het over leggen van correspondentie waarin is onderhandeld over de voorwaarden waaronder een minnelijk overleg zou kunnen plaatsvinden, onder het bereik van Regel 27 valt.
proceskosten
5.22 Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, 5de lid, Advocatenwet het door klager in eerste instantie betaalde griffierecht van € 50,= aan hem vergoeden. Verweerder moet het bedrag van € 50,- binnen vier weken na deze beslissing aan klager betalen. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 15 februari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-276/AL/OV, voor zover daarbij klachtonderdeel a) ongegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht als volgt:
6.2 verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
6.3 legt aan verweerder geen maatregel op;
6.4 bekrachtigt de beslissing van 15 februari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-276/AL/OV, voor het overige;
6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van het in eerste aanleg verschuldigde griffierecht van € 50,- aan klager;
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 5 november 2021