Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:249

Zaaknummer

21-797/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van voormalig advocaat over uitlatingen van een advocaat in het televisieprogramma Beau kennelijk ongegrond. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder met zijn uitlatingen het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. De gewraakte uitlatingen zijn weliswaar hard, maar gelet op de context waarin de uitlatingen zijn gedaan – klager heeft in een artikel in het AD uitgebreid gesproken over zijn bijstand aan de kroongetuige in het Marengo-proces en daarover was verweerder gevraagd zijn mening te geven – heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdamvan  8 november 2021in de zaak 21-797/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

  verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken Amsterdam) van 29 september 2021 met kenmerk 1235371/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de uitzending van het televisieprogramma Beau van 6 juli 2020, die verweerder heeft nagezonden.

1    FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager is een voormalig advocaat.1.2    Op 6 juli 2020 was verweerder samen met mr. P te gast in het televisieprogramma Beau. Zij waren uitgenodigd naar aanleiding van een publicatie in het AD van 3 juli 2020 waarin klager een toelichting heeft gegeven op zijn bijstand aan de kroongetuige in het Marengo-proces.1.3    Op 14 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel een klacht ingediend over verweerder. Op 30 juli 2020 had klager bij de deken Amsterdam al een klacht ingediend over mr. P. Na overleg met en instemming van alle betrokkenen is besloten dat de deken Amsterdam het onderzoek verricht naar beide klachten. In de klachtzaak tegen mr. P (zaaknummer 21-798/A/A) wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

2    KLACHT2.1    De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in de uitzending van het televisieprogramma Beau van 6 juli 2020 denigrerend en minachtend over klager uit te laten. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 24.

3    VERWEER3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING4.1    De voorzitter stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid –, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.4.2    De klacht ziet op uitlatingen die verweerder in het televisieprogramma Beau over klager heeft gedaan. Verweerder heeft aan dat televisieprogramma deelgenomen als deskundige op het gebied van het strafrecht. Naar het oordeel van de voorzitter zijn er voldoende aanknopingspunten en is sprake van dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder om de verweten gedragingen te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet.   4.3    De uitlatingen van verweerder waarop klager zijn klacht heeft gebaseerd zijn de volgende:•    “de anonieme advocaat [waarmee klager wordt bedoeld, vzt.] heeft het proces beschadigd en volstrekt onprofessioneel en ontzettend naïef gehandeld”;•    over het contact tussen klager en John van den Heuvel heeft verweerder gezegd: “Dat is gewoon zo onprofessioneel en levensgevaarlijk. Het gaat over een proces waar geloof ik 15 liquidaties in betrokken zijn, waarbij de broer van de kroongetuige is vermoord, waarbij de advocaat van de kroongetuige is vermoord en dan ga jij een beetje zomaar tegen een journalist roepen ‘Peter R. de Vries gaat het doen.”•    Gevraagd waarom verweerder in strijd met – naar eigen zeggen – de ‘erecode’ toch over een collega praat antwoordt verweerder: “dat doen wij omdat wij dat heel belangrijk vinden, omdat wij niet willen dat het gewoon wordt om je beroepsgeheim te schenden omdat je toevallig een fittie uit het verleden met iemand hebt”.4.4    Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder met zijn uitlatingen het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. De gewraakte uitlatingen zijn weliswaar hard, maar gelet op de context waarin de uitlatingen zijn gedaan – klager heeft in een artikel in het AD uitgebreid gesproken over zijn bijstand aan de kroongetuige in het Marengo-proces en daarover was verweerder gevraagd zijn mening te geven – heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of had moeten weten dat die onjuist waren. Dat verweerder in de uitzending van Beau heeft gezegd dat klager moet worden geschrapt en daarna in de gevangenis moet worden geworpen, zoals klager stelt, is niet gebleken. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSINGDe voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 8 november 2021