Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-10-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:170
Zaaknummer
21-773/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Advocaat in privé. Klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder die verband houden met zijn handelen als huurder van een in de buurt van de woning van klager gelegen kantoorpand. Dat het gaat om een kantoorpand, waar verweerder als advocaat kantoor houdt, maakt dit niet anders. Geen sprake van een gedraging, die in het licht van de beroepsuitoefening als advocaat absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en evenmin van het ondermijnen van het vertrouwen in de Advocatuur. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Hertogenbosch
van 8 oktober 2021
in de zaak 21-773/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 23 september 2021 met kenmerk K21-061, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12, evenals van de e-mailberichten van klager van 30 september 2021.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Het kantoor van verweerder heeft aan de zijgevel van het door haar gehuurde kantoorpand reclame belettering aangebracht. Het kantoor van verweerder heeft hiervoor geen omgevingsvergunning aangevraagd.
1.2 Klager is woonachtig in de buurt van het kantoorpand van het kantoor van verweerder. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van de reclame belettering aan de gevel van het kantoorpand en heeft het kantoor van verweerder gewezen op de onwetmatigheid daarvan, gelet op het ontbreken van de omgevingsvergunning. Het kantoor van verweerder is in overleg getreden met de gemeente en heeft alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd. De aanvraag is door de gemeente in behandeling genomen.
1.3 Op 24 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder handelt onwetmatig door zonder omgevingsvergunning reclame aan te brengen op de gevel van het kantoorpand waar verweerder kantoor houdt.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
4.1 Het in de in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Artikel 46 Advocatenwet ziet mede op een tuchtrechtelijke toetsing van handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Onder dergelijke handelen of nalaten kunnen ook gedragingen van een advocaat in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen, indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat. Bij gebreke van zodanig verband kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
4.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder als (mede)huurder van een bedrijfspand, gelegen in de buurt van de woning van klager. Het geschil dat klager en verweerder verdeeld houdt betreft een bestuursrechtelijk burengeschil. De klacht heeft daarom geen betrekking op gedragingen van verweerder die verband houden met zijn beroepsuitoefening als advocaat, maar op zijn handelen als huurder van een in de buurt van de woning van klager gelegen kantoorpand, en derhalve als privépersoon. Dat het gaat om een kantoorpand, waar verweerder als advocaat kantoor houdt, maakt dit niet anders.
4.3 Omdat er geen sprake is van een verband tussen de privégedragingen van verweerder en diens beroepsuitoefening als advocaat, ligt nog enkel de vraag ter beoordeling van de tuchtrechter voor, of er sprake is van gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Naar het oordeel van de voorzitter is hiervan geen sprake.
4.4 Vaststaat enerzijds dat (het kantoor van) verweerder heeft nagelaten voorafgaand aan het aanbrengen van de reclame belettering op de gevel van het kantoorpand een omgevingsvergunning aan te vragen, maar anderzijds ook dat (het kantoor van) verweerder zich, direct nadat hij op het ontbreken daarvan was gewezen, tot de gemeente heeft gewend voor overleg en alsnog een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Het geschil dat partijen verdeeld houdt is of (het kantoor van) verweerder het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt door, in afwachting van de beslissing van de gemeente op de vergunningsaanvraag, de reclame belettering niet direct van de zijgevel af te halen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat over de kwestie overleg wordt gevoerd met de gemeente en dat hij/zijn kantoor zich zal houden aan de door de gemeente te stellen eisen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een gedraging, die in het licht van de beroepsuitoefening als advocaat absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en evenmin van het ondermijnen van het vertrouwen in de Advocatuur.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en sub c Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j, lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
Griffier Voorzitter