Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:169

Zaaknummer

21-795/DB/GLD/W

Inhoudsindicatie

Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek geen feiten of omstandigheden, die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechters, schade zou kunnen lijden ten grondslag gelegd.

Inhoudsindicatie

Misbruik van het recht op wraking.

Inhoudsindicatie

Verzoek tot wraking wordt afgewezen en een volgend wrakingsverzoek van verzoeker dat is gericht tegen dezelfde tuchtrechters of -als het andere tuchtrechters mocht betreffen- niet met concrete feiten of omstandigheden is onderbouwd, wordt niet meer in  behandeling genomen.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

 

                             

Beslissing van de Wrakingskamer van deRaad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden,

 

 

van 12 oktober 2021

 

in de zaak  21-795/DB/GLD/W

 

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

 

 

 

verzoeker

 

 

1.  Verloop van de procedure

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden is een klachtzaak aanhangig onder nummer 20-919   met verzoeker als klager. Verzoeker is bij brief van 30 september 2021 opgeroepen voor de zitting van de raad van 18 oktober 2021. Verzoeker heeft op 1 oktober 2021 drie e-mails toegestuurd aan de griffie van voormelde raad, waaruit volgt dat verzoeker een verzoek tot wraking heeft ingediend van de kamer van de raad ter zitting van 18 oktober 2021 met de volgende samenstelling : Voorzitter: mr. J.R. Veerman, Leden : mrs. W.W. Korteweg en H.K. Scholtens Reserve mr. Y.M. Nijhuis Griffier mr. W.B. Kok. De griffie van de raad Arnhem/Leeuwarden heeft verzoeker bij brief van 5 oktober 2021 bericht dat de samenstelling van de raad in de oproep van 30 september 2021 abusievelijk onjuist was weergegeven, in die zin dat bij de behandeling van klachtzaak 20-919 ter zitting van de raad van 18 oktober 2021 niet mr. J.R. Veerman maar mr J.U.M. van de Werff voorzitter van de kamer van de raad is.

1.2 De griffier van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder te noemen: de raad) heeft per e-mail van 6 oktober 2021 aan verzoeker bericht dat het verzoek tot wraking, voorzover gericht tegen de griffier mr. W.B. Kok, ingevolge het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d jo artikel 1 lid 2 van het Wrakingsprotocol niet in behandeling is genomen en dat het verzoek tot wraking voor het overige in behandeling is genomen. De griffier van de raad heeft verzoeker voorts bericht dat het verzoek tot wraking, omdat dit is gericht tegen de kamer van de raad die klachtzaak ter zitting van 18 oktober 2021 zal behandelen, en er sprake is van een kennelijke vergissing in de oproep van 30 september 2021,door de raad wordt beschouwd te zijn gedaan tegen mr van de J.U.M. vd Werff in plaats van mr. J.R. Veerman. De griffier van de raad heeft de gewraakte tuchtrechters verzocht op het wrakingsverzoek te reageren.

1.3 De gewraakte tuchtrechters hebben de raad per e-mails van 8 oktober 2021 bericht niet in de wraking te berusten.

1.4 De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de drie mails van verzoeker van 1 oktober 2021, de brieven van de griffie van de raad van discipline Arnhem/Leeuwarden van 30 september en 5 oktober 2021 aan verzoeker en de namens de gewraakte tuchtrechters verzonden e-mails van 8 oktober 2021.

 

2.   BEOORDELING

2. 1   Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoekster zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3.   Verzoeker heeft aan zijn verzoek geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechter schade zou kunnen lijden. Zonder onderbouwing van het verzoek, welke door verzoeker niet is gegeven, kan door de raad niet worden vastgesteld dat sprake is van een gegronde vrees van klager dat de rechterlijke onpartijdigheid van (een van de) gewraakte tuchtrechters  schade zou kunnen lijden. De raad zal, met gebruikmaking van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek daarom zonder behandeling ter zitting als kennelijk ongegrond afwijzen.

2.7    De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker met de indiening van een niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd wrakingsverzoek ter zitting van de raad de procesgang verstoort. Het verzoek moet naar het oordeel van de wrakingskamer worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en de artikelen 513 lid 4 en 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker dat is gericht tegen dezelfde tuchtrechters of -als het andere tuchtrechters mocht betreffen- niet met concrete feiten of omstandigheden is onderbouwd, niet meer in behandeling wordt genomen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond .

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker dat is gericht tegen dezelfde tuchtrechters of -als het andere tuchtrechters mocht betreffen- niet met concrete feiten of omstandigheden is onderbouwd, niet meer in behandeling wordt genomen;

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.

 

 

Griffier                                                                                     Voorzitter