Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:194

Zaaknummer

21-446/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft overhaast zijn rechtsbijstand aan klaagster beëindigd, terwijl er voldoende aanleiding en gelegenheid was daarover eerst met klaagster contact te zoeken. Ook heeft verweerder nagelaten een opdrachtbevestiging te verstrekken. Berisping. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-446/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 28 april 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 20 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/34 edg/gh van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 september 2021. Daarbij waren klaagster, vergezeld van haar partner en broer, alsmede verweerder aanwezig.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klaagster is in 2006 getrouwd. Bij beschikking van 16 januari 2008 is als voorlopige voorziening in een inmiddels tussen klaagster en haar partner aanhangige echtscheidingsprocedure aan klaagster het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke woning toegekend. Bij beschikking van 27 augustus 2008 is de echtscheiding uitgesproken.2.3    Bij beschikking van 22 oktober 2008 is de scheiding en deling bevolen van de tussen klaagster en haar ex-partner bestaande gemeenschap. Klaagster en haar ex-partner zijn elk voor de helft eigenaar van de gezamenlijke woning. Deze woning is belaste met een recht van hypotheek terzake een geldlening ten laste van klaagster en haar ex-partner. 2.4    In 2013 heeft klaagster zich tot verweerder gewend voor bijstand in verband met de vordering van de ex-partner tot verkoop van de woning. Deze vordering is op 14 oktober 2013 door de voorzieningenrechter afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang bij de vordering.2.5    Bij aangetekende brief van 13 mei 2019 heeft de ex-partner klaagster gesommeerd mee te werken aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De ex-partner heeft klaagster vervolgens gedagvaard in verband met deze kwestie. 2.6    Voor de roldatum van 18 september 2019 heeft verweerder, namens klaagster, een conclusie van antwoord ingediend bij de rechtbank. In de conclusie is onder meer opgenomen dat een dwangsom uitdrukkelijk niet nodig en ook niet op zijn plaats is. Bij brief van 23 september 2019 heeft verweerder deze conclusie aan klaagster gezonden. 2.7    Bij e-mail van 3 oktober 2019 heeft verweerder de oproep voor een zitting aan klaagster gezonden. 2.8    Op 7 oktober 2019 en 13 november 2019 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder. 2.9    Op 18 november 2019 heeft klaagster via WhatsApp aan verweerder het verzoek gedaan om de aanstaande zitting te verzetten. Verweerder heeft een minuut later via WhatsApp aan klaagster laten weten dat hij haar straks zal bellen. Op 18 november 2019 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder. 2.10    Op 22 november 2019 heeft klaagster via WhatsApp nogmaals aan verweerder gevraagd of de zitting kan worden verzet. Verweerder heeft een minuut later via WhatsApp aan klaagster laten weten dat hij haar na 9 uur zal bellen, om rustig te kunnen spreken.2.11    Op 22 november 2019 is er (tweemaal) telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder.2.12    Op 25 november 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank, waarbij verweerder namens klaagster aanwezig was. Klaagster zelf was niet aanwezig. In het proces-verbaal van de zitting is opgenomen dat aan de zijde van klaagster onder meer is verklaard:“Klaagster (…) vraagt de rechtbank om de zaak een paar maanden aan te houden totdat zij in staat is de hypotheek over te nemen en [ex-partner] uit te kopen. Ik heb haar vrijdag nog gesproken. Een schikkingsvoorstel behoort niet tot de mogelijkheden. Ik verzoek u bij een eventueel nadelig vonnis voor mijn cliënte de proceskosten te compenseren.”2.13    Op 25 november 2019 om 13.48 uur is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder.2.14    Bij e-mail van 3 december 2019 heeft verweerder klaagster het proces-verbaal van de rechtbank toegezonden. 2.15    Bij vonnis van de rechtbank van 18 december 2019 heeft de rechtbank bevolen dat klaagster haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De rechtbank heeft klaagster daarbij veroordeeld in de proceskosten en heeft aan haar een dwangsom opgelegd van € 100,- voor iedere dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.2.16    Verweerder heeft het vonnis op 19 december 2019 per e-mail aan klaagster gezonden met de mededeling dat de rechter heeft beslist dat klaagster haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met het verzoek contact op te nemen met verweerder om het vonnis te bespreken. 2.17    Op 24 januari 2020 is het vonnis van 18 december 2019 door de deurwaarder aan klaagster betekend. Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail aan verweerder laten weten dat er een deurwaarder is langs geweest en heeft hem verzocht haar met spoed te bellen. Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail aan klaagster om onder meer de stukken van de deurwaarder gevraagd.2.18    Op 6 februari 2020 heeft verweerder in een e-mail aan de advocaat van de ex-partner onder meer geschreven dat klaagster overweegt in hoger beroep te gaan tegen het vonnis, dat klaagster de woning kan overnemen, naar verwachting binnen uiterlijk drie maanden en dat verweerder een viergesprek wenst te plannen om het genoemde te bespreken. Op 7 februari 2020 heeft verweerder deze e-mail doorgestuurd aan klaagster.2.19    De advocaat van de wederpartij heeft op 7 februari 2020 gereageerd en het verzoek om een viergesprek (gemotiveerd) afgewezen. 2.20    Op 14 februari 2020 heeft verweerder in een e-mail aan de advocaat van de wederpartij geschreven dat hij in ieder geval een driegesprek wel van belang acht. Ook heeft hij die advocaat een taxatierapport gezonden en een brief van een hypotheekadviseur waaruit blijkt dat klaagster de hypotheek kan overnemen. Verweerder heeft de e-mail diezelfde dag doorgestuurd aan klaagster.2.21    Op 14 februari 2020 om 12.46 uur heeft klaagster per e-mail aan verweerder gevraagd haar te bellen. Diezelfde dag om 14.40 uur is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder.2.22    Op 17 februari 2020 heeft de advocaat van de wederpartij per e-mail aan verweerder laten weten dat er geen behoefte is aan een viergesprek en dat de tijd voor onderhandelen verstreken is. De advocaat van de wederpartij verzoekt verweerder geen voorstellen meer te doen voor overname van de woning door klaagster. 2.23    Bij brief van 18 februari 2020 heeft verweerder klaagster zijn laatste correspondentie aan de wederpartij en de reactie hierop van de wederpartij gezonden, waarbij verweerder schrijft dat hij probeert een oplossing te forceren. 2.24    Op 19 februari 2020 is klaagster naar verweerders kantoor gegaan. Diezelfde dag heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:“Van mijn secretaresse heb ik begrepen dat u hebt aangegeven uw dossier te wensen voor overname aan een andere advocaat. Dit hebt u ook eerder aangegeven bij mij persoonlijk.Ik zie, kennelijk net als u, geen vertrouwensbasis meer om werkzaamheden voor u te verrichten. Hierbij zend ik u alle bescheiden uit uw dossier, ook de conclusie van antwoord in het kader van de gerechtelijke procedure.”2.25    Diezelfde dag heeft klaagster via WhatsApp aan verweerder uitgelegd waarom ze bij hem op kantoor was en heeft ze verweerder gevraagd haar te bellen.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster klaagt over het navolgende:a)    De rechtsbijstand voorafgaand en tijdens de zitting in 2019: klaagster stelt dat verweerder heeft aangegeven dat zij niet mee hoefde te gaan naar de zitting. Verweerder belde vervolgens pas vanuit de auto toen hij op weg was naar de zitting om de zitting met klaagster te bespreken, terwijl klaagster daarvoor veel moeite had gedaan om de zaak met hem door te nemen, maar daar de kans niet toe kreeg. Klaagster stelt dat verweerder haar zaak ter zitting van 25 november 2019 niet goed heeft bepleit, want hij heeft geen gronden aangevoerd, klaagster niet verdedigd en is niet met bewijzen gekomen. Verweerder heeft tijdens de zitting om een schorsing gevraagd om met klaagster te overleggen, maar dit overleg heeft nooit plaatsgevonden en verweerder heeft vervolgens ten onrechte aan de rechter meegedeeld dat klaagster geen bezwaar had tegen het opleggen van een dwangsom. b)    Slechte bereikbaarheid van verweerder na de uitspraak: klaagster probeerde na de uitspraak contact te krijgen met verweerder over de opgelegde dwangsom. Zij kreeg verweerder na veel moeite te spreken, maar hij zei enkel dat klaagster zich daar niet druk om hoefde te maken. Een paar dagen later stond er echter een deurwaarder aan de deur. Klaagster kon verweerder niet bereiken om hem om advies te vragen. Uiteindelijk is klaagster boos naar zijn kantoor gegaan, maar kreeg zij hem nog steeds niet te spreken.c)    Neerleggen rechtsbijstand: verweerder e-mailde daarop dat hij klaagster niet langer wilde vertegenwoordigen omdat er geen vertrouwen meer zou zijn en stuurde klaagsters dossier retour.d)    Informatieplicht: verweerder heeft klaagsters berichten vanaf 2019 niet doorgestuurd aan de advocaat van de ex-partner en ook berichten van deze advocaat werden niet aan klaagster doorgegeven. Daarnaast reageerde verweerder meerdere keren niet op berichten van klaagster. Ook heeft klaagster nooit een opdrachtbevestiging ontvangen. e)    Kwaliteit rechtsbijstand: verweerder heeft klaagster ten onrechte niet gewezen op de mogelijkheid zelf een verdelingsregeling voor te stellen. Klaagster probeerde al vanaf 2008 het huis op haar naam te krijgen en zij meent dat dit een goede oplossing was geweest. 3.2    Klaagster heeft daarnaast geklaagd over verweerders rechtsbijstand in 2013. De deken heeft in zijn visie het standpunt ingenomen dat klaagster hierover te laat heeft geklaagd en dat zij daarom niet-ontvankelijk is. Ter zitting is dit aan klaagster voorgehouden en heeft klaagster te kennen gegeven over dit onderdeel geen oordeel meer te wensen van de raad. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht ziet onder meer op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.Klachtonderdeel a)5.2    Klaagster klaagt allereerst over verweerders rechtsbijstand voorafgaand aan de zitting in 2019. De raad overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat klaagster tweemaal (op 18 en 22 november 2019) via WhatsApp aan verweerder heeft gevraagd of het mogelijk was de zitting te verzetten. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat er (vervolgens) op 22 november 2019 telefonisch contact is geweest tussen klaagster en verweerder. Verder blijkt ook dat er op meerdere momenten, waaronder op 7 oktober 2019 en 13 en 18 november 2019, telefonisch contact is geweest tussen klaagster en verweerder. De raad stelt dan ook vast dat klaagster en verweerder elkaar in de aanloop naar de zitting meermalen telefonisch gesproken hebben. De raad kan klaagster dan ook niet volgen in haar verwijt dat zij verweerder pas in de auto op weg naar de zitting heeft gesproken ter voorbereiding op de zitting. 5.3    Klaagsters stelling dat verweerder haar heeft geadviseerd niet naar de zitting te komen, wordt door haar niet onderbouwd. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dit advies te hebben gegeven en stelt dat hij klaagster juist heeft geadviseerd te komen, maar dat zij zelf niet wenste te komen. De raad ziet in de overgelegde stukken alleen een (tweemaal gedaan) verzoek van klaagster om de zitting uit te stellen. Van verweerder is hierop geen schriftelijke reactie te vinden, zodat de raad ervan uitgaat – mede gelet op het feit dat dit wel uit de correspondentie blijkt – dat verweerder hierover met klaagster telefonisch contact heeft gehad. Bij gebreke van verdere onderbouwing kan de raad niet vaststellen dat klaagsters stelling over het advies omtrent het niet naar de zitting gaan juist is. Dat verweerder tekort is geschoten in zijn rechtsbijstand voorafgaand aan de zitting is de raad dan ook niet gebleken. 5.4    Klaagster klaagt verder over de rechtsbijstand van verweerder tijdens de zitting op 25 november 2019. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat verweerder, namens klaagster, heeft verzocht om aanhouding van de zaak voor enkele maanden om klaagster de gelegenheid te geven alsnog de hypotheek over te nemen. Ook heeft verweerder aangegeven dat hij klaagster de vrijdag voorafgaand aan de zitting (22 november 2019) nog gesproken had en dat hij wist dat een schikkingsvoorstel niet tot de mogelijkheden behoorde. Uit het proces-verbaal volgt niet – zoals klaagster stelt – dat er is geschorst zodat verweerder telefonisch contact kon opnemen met klaagster voor overleg. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat verweerder heeft gesteld dat klaagster geen bezwaar had tegen de oplegging van een dwangsom. Verweerder had al in zijn conclusie van antwoord aangegeven dat een dwangsom niet nodig en niet op zijn plaats was. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat verweerder heeft verzocht om compensatie van de proceskosten, en dus niet – zoals klaagster stelt – dat zij het eens zou zijn met een proceskostenveroordeling. Dat verweerder tijdens de zitting tekort is geschoten in zijn rechtsbijstand is de raad dan ook niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b)5.5    Klaagster verwijt verweerder dat hij slecht bereikbaar was na de zitting. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder klaagster na afloop van de zitting heeft gebeld en dat hij haar op 19 december 2019 het vonnis heeft gestuurd. Dat verweerder klaagster heeft geadviseerd ‘zich niet druk te maken’ over de opgelegde dwangsom, zoals klaagster stelt, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Klaagster stelt dat er vervolgens op 10 januari 2020 en 17 januari 2020 gesprekken tussen haar en verweerder op zijn kantoor hebben plaatsgevonden. Op 24 januari 2020 heeft klaagster – naar aanleiding van het feit dat er een deurwaarder langs was geweest – verweerder gevraagd haar te bellen, waarop verweerder diezelfde dag per e-mail heeft gereageerd en de stukken bij klaagster heeft opgevraagd. Op 14 februari 2020 heeft klaagster verweerder gevraagd haar te bellen, waarna er nog diezelfde dag telefonisch contact is geweest. Op 18 februari 2020 heeft verweerder klaagster per brief geïnformeerd over zijn meest recente correspondentie met de advocaat van de wederpartij. Gelet op het voorgaande kan de raad niet vaststellen dat verweerder dusdanig slecht bereikbaar is geweest voor klaagster dat hij daarmee onbetamelijk heeft gehandeld. Dat klaagster verweerder op 19 februari 2020 niet te spreken kreeg toen zij – zonder afspraak – naar zijn kantoor is gegaan, getuigt evenmin van slechte bereikbaarheid van verweerder. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.Klachtonderdeel c)5.6    Klaagster klaagt over het neerleggen van de rechtsbijstand door verweerder. Vast staat dat klaagster op 19 februari 2020 naar verweerders kantoor is gegaan, dat verweerder niet aanwezig was en dat zij alleen zijn secretaresse heeft gesproken. Kort daarna heeft verweerder in zijn e-mail van 19 februari 2020 te kennen gegeven de rechtsbijstand neer te leggen, omdat verweerder ‘kennelijk net als klaagster, geen vertrouwensbasis’ meer zag. Ook heeft verweerder in deze e-mail geschreven dat hij van zijn secretaresse heeft begrepen dat klaagster haar dossier wenste voor overname aan een andere advocaat en dat zij dit al eerder bij verweerder had aangegeven. Klaagster heeft diezelfde dag via WhatsApp aan verweerder uitgelegd waarom ze bij hem op kantoor was. Verweerder heeft kennelijk niet meer op dit bericht gereageerd. 5.7    De raad kan niet vaststellen wat er precies is voorgevallen tussen klaagster en de secretaresse van verweerder op zijn kantoor. De raad meent echter dat verweerder zorgvuldiger had moeten handelen en niet direct had mogen afgaan op de interpretatie van zijn secretaresse. Verweerder had niet direct zijn werkzaamheden moeten neerleggen, maar eerst contact moeten opnemen met klaagster om te verifiëren of hij de boodschap van zijn secretaresse goed had begrepen en of klaagster echt wilde overstappen naar een andere advocaat. Dat klaagster al eerder had aangegeven te willen overstappen naar een andere advocaat, blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Daarbij weegt mee dat verweerder al sinds 2013 betrokken was bij klaagsters zaken en dat zij elkaar dus al geruime tijd kenden. De raad is van oordeel dat verweerder overhaast is geweest in het neerleggen van de rechtsbijstand en daarmee onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster. De raad acht dit klachtonderdeel daarom gegrond. Klachtonderdeel d)5.8    Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij haar nooit een opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Verweerder heeft dit niet betwist en door hem is ook geen opdrachtbevestiging overgelegd. De raad gaat er daarom vanuit dat door verweerder geen opdrachtbevestiging is verstrekt, terwijl uit Gedragsregel 16 volgt dat een advocaat zijn cliënt (schriftelijk) op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Verweerder heeft op dit punt dan ook onbetamelijk gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel in zoverre gegrond verklaren.5.9    Klaagster verwijt verweerder daarnaast dat hij correspondentie vaak niet heeft doorgestuurd naar de wederpartij en dat hij klaagster geen informatie heeft verschaft over de communicatie met de wederpartij. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder zijn conclusie van antwoord op 23 september 2019 aan klaagster heeft gezonden. Verder heeft verweerder klaagster in ieder geval op 6 februari 2020 en 18 februari 2020 op de hoogte gesteld van zijn correspondentie met de advocaat van de wederpartij. Ook heeft verweerder op 14 februari 2020 gereageerd op een e-mail van de advocaat van de wederpartij van 7 februari 2020. De raad kan de juistheid van klaagsters stellingen op grond van de stukken dan ook niet vaststellen. Dat verweerder verder tekort is geschoten in zijn informatieplicht jegens klaagster is de raad niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom voor het overige ongegrond. Klachtonderdeel e)5.10    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar ten onrechte niet heeft gewezen op de mogelijkheid zelf een verdelingsregeling voor te stellen, terwijl dit volgens haar een goede oplossing was geweest. Verweerder meende dat klaagster (meer) tijd diende te krijgen om de hypotheek op haar naam te krijgen en heeft zich daar voor ingezet. Dit besprak hij ook met klaagster. Dat verweerders aanpak onjuist is geweest, is de raad niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Hij heeft overhaast zijn rechtsbijstand aan klaagster beëindigd, terwijl er voldoende aanleiding en gelegenheid was om daarover eerst met klaagster contact te zoeken. Tegelijkertijd geldt dat klaagster geen directe schade heeft ondervonden van het neerleggen van de rechtsbijstand. Verder heeft verweerder nagelaten een opdrachtbevestiging te verstrekken.6.2    Gelet op de ernst van de gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van berisping passend. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 25,- reiskosten van klaagster,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat. 7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline:-    verklaart klachtonderdeel c gegrond;- verklaart klachtonderdeel d gegrond zoals overwogen in 5.8 en voor het overige ongegrond;- verklaart de klachtonderdelen a, b en e ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.