Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:212

Zaaknummer

21-281

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet gebleken van excessief declareren en verweerder heeft wel gereageerd op de brief van klager 1.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2021in de zaak 21-281/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klagers 1 t/m 11 hierna samen: klagersvertegenwoordigd door: D.oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 maart 2021 met kenmerk Z 1121330 HH/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klagers zijn huurders van woningen die worden verhuurd door woningbouwverenging De Alliantie. Verweerder heeft klagers (en een aantal andere huurders) vanaf eind september 2017 bijgestaan in een geschil met De Alliantie over gebreken aan de woningen.1.2    Op 27 november 2017 heeft verweerder De Alliantie in gebreke gesteld.  1.3    Op 31 december 2017 heeft verweerder een eerste declaratie gestuurd. Die declaratie betrof 13 huurders en bedroeg € 4.424,97. De declaratie is betaald.1.4    In januari 2018 heeft verweerder voorgesteld een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Het onderzoek door de deskundige is vervolgens op 3 oktober 2018 uitgevoerd.1.5    Op 6 april 2018 heeft verweerder een tweede declaratie gestuurd. Die declaratie betrof 12 bewoners en bedroeg € 3.575,25. De declaratie is betaald.1.6    Op 1 oktober 2018 heeft verweerder een derde declaratie gestuurd. Die declaratie betrof 12 bewoners. Van het declaratiebedrag van € 8.713,54 is een bedrag van € 2.904,51 betaald.1.7    Op 30 november 2018 heeft verweerder De Alliantie opnieuw in gebreke gesteld.1.8    Op 31 december 2018 heeft verweerder een vierde declaratie gestuurd. Die declaratie betrof 13 bewoners. Van het declaratiebedrag van € 8.497,22 is een bedrag van € 2.614,53 betaald.1.9    Bij brief van 20 maart 2019 heeft klager 1 mede namens de andere huurders verweerder meegedeeld dat hij het niet eens is met de door verweerder in rekening gebrachte uren en de hoogte van de declaraties.1.10    Bij brief van 25 maart 2019 heeft verweerder de advocaat van klager 1 onder meer geschreven:

“Ik ontving enige dagen later van uw cliënt, [klager 1], een brief, gedateerd op 20 maart 2019 (…)

Zou u uw cliënt willen verzoeken niet rechtstreeks met mij te corresponderen, nu u in deze zaak kennelijk als zijn advocaat optreedt en zou u mij kunnen laten weten of de inhoud van de brief (…) door u, mede namens de andere door u vertegenwoordigde huurders in deze zaak wordt gedeeld?”

1.11    Op 16 april 2020 heeft klager 1 bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op 10 mei 2020 heeft klager 1 de deken meegedeeld dat de klacht mede is ingediend door klagers 2 tot en met 11 en heeft hij machtigingen van klagers 2 tot en met 11 overgelegd.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft meerdere keren onjuist gedeclareerd door teveel eenheden in rekening te brengen alsmede onjuiste kilometervergoedingen.b)    Verweerder heeft de brief van klager 1 van 20 maart 2019 tot op heden niet beantwoord.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Ontvankelijkheid 4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of alle klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.4.2    Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klaagster 6 geen cliënte van hem is geweest. Klaagster 6 heeft dan ook geen eigen rechtstreeks belang bij een klacht over verweerder. De klacht, voor zover ingediend door klaagster 6, is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.4.3    Verweerder heeft verder onbetwist gesteld dat klager 1 geen zelfstandige verplichting had om de declaraties van verweerder te betalen omdat de rechtsbijstandsverzekeraar van klager 1 de opdrachtgever van verweerder was. Hoewel klager 1 formeel gezien niet de opdrachtgever van verweerder was, was hij dat materieel gezien wel. De klacht, voor zover ingediend door klager 1, is daarom wel ontvankelijk.4.4    Verweerder heeft tot slot ten aanzien van de ontvankelijkheid aangevoerd dat alle klagers niet-ontvankelijk zijn omdat hij heeft begrepen dat klager 1 vrijwillig de betalingsverplichting jegens verweerder op zich heeft genomen. Klagers 2 en 11 hebben in ieder geval geen belang omdat zij door de kantonrechter zijn veroordeeld tot betaling van de declaraties. De voorzitter kan op basis van het klachtdossier echter niet vaststellen dat klager 1 de betalingsverplichting jegens verweerder op zich heeft genomen. Het feit dat de kantonrechter klagers 2 en 11 heeft veroordeeld tot betaling van de declaraties betekent voorts niet dat zij geen belang meer hebben bij een tuchtklacht over verweerder. De klacht, voor zover ingediend door de overige klagers, is wel ontvankelijk.Klachtonderdeel a)4.5    In klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerder dat hij onjuist heeft gedeclareerd door eenheden te declareren die geen betrekking hadden op de zaak, door werkzaamheden te declareren die hij heeft verricht voor het door hem ingeschakelde onderzoeksbureau, door dubbele eenheden te declareren en door onterechte kilometerdeclaraties.4.6    De voorzitter overweegt als volgt. De raad van discipline is niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten. De raad waakt echter wel tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is geweest, hebben klagers onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel b)4.7    Klagers verwijten verweerder in klachtonderdeel b) dat hij niet heeft gereageerd op de brief van klager 1 van 20 maart 2019. Daargelaten dat er voor verweerder geen verplichting bestond om op de brief van klager 1 te reageren, heeft verweerder een brief overgelegd aan de advocaat van klager 1 van 25 maart 2019, waarin hij onder meer is ingegaan op de brief van klager 1 van 20 maart 2019. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart:de klacht, voor zover ingediend door klager 6, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

Griffier                                    Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati-van Excelis deze beslissing ondertekend doormr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 12 juli 2021